,,Resistentie-management mag geen vrijblijvende bezigheid zijn voor gebruikers van gewasbeschermingsmiddelen. Willen we belangrijke werkzame stoffen zo lang mogelijk voor de praktijk behouden, dan móet elk bedrijf een doordacht plan hebben voor duurzaam gebruik van middelen.'' Dat zegt dr. Andreas Mehl, resistentiedeskundige bij Bayer Crop Science en vooraanstaand lid van het Fungicide Resistance Action Committee (FRAC). Graan Koerier sprak hem over zijn werkzaamheden bij Bayer en FRAC en over de actuele stand van zaken rondom resistentievorming in granen.
Andreas Mehl, resistentie-deskundige bij Bayer Crop Science en vooraanstaand lid van het Fungicide Resistance Action Committee (FRAC).
U bent lid van het Fungicide Resistance Action Committee (FRAC). Wat is dit voor een orgaan?
,,FRAC is een wereldwijd opererend overlegorgaan van gewasbeschermingsspecialisten die kennis en informatie uitwisselen over alles wat met resistentie te maken heeft. Samen proberen we bestaande en potentiële resistentieproblemen te identificeren en te analyseren. Op basis daarvan formuleren we gezamenlijk standpunten en aanbevelingen voor een optimale inzet van verschillende chemische klassen.''
Hoe werkt de FRAC?
,,FRAC is onderverdeeld in 7 technische werkgroepen die elk een chemische klasse vertegenwoordigen. In elke werkgroep zitten 10 tot 15 specialisten van verschillende gewasbeschermingsmiddelenfabrikanten die allemaal één of meerdere middelen in de betreffende chemische klasse in hun portefeuille hebben. Daarnaast is er nog een speciale bananen-werkgroep, omdat er in dit gewas wereldwijd grote problemen zijn met resistentievorming. Zelf zit ik in de werkgroepen Anilino Pyrimidines (AP), Sterol Biosynthese Inhibitors (SBI), Strobilurines (QOI) en Succinate-dehydrogenase Inhibitors (SDHI). In deze vier chemische klassen zijn alle belangrijke graanfungiciden vertegenwoordigd.''
Hoe vergaren de werkgroepen hun kennis en informatie om uiteindelijk tot standpunten en aanbevelingen te komen?
,,Alle fabrikanten die vertegenwoordigd zijn in de werkgroepen bouwen voortdurend aan de database van hun eigen middelen. Dit is niet alleen verplicht voor allerlei registratie- en herregistratieprotocollen, maar het is ook gewoon noodzakelijk om de effectiviteit van het betreffende middel voortdurend in beeld te hebben. Hoe nauwkeuriger en actueler deze kennis is, hoe beter het bedrijf in staat is om tijdig veranderingen door te voeren die - hopelijk - de levensduur van een middel kunnen verlengen. Als je bedenkt dat de ontwikkeling van een chemische stof minimaal 8 jaar duurt en grofweg 200 miljoen euro kost, dan is het economische belang om deze stof zo lang mogelijk werkzaam te houden denk ik wel duidelijk....''
Maar worden deze - soms concurrentiegevoelige - data ook altijd gedeeld binnen de werkgroep?
,,Elk bedrijf dat vertegenwoordigd is in een werkgroep heeft de plicht om belangrijke informatie rondom de werkzame klasse te delen. En dat gebeurt bij mijn weten ook altijd, alleen al omdat het vroeg of laat toch wel uit zou komen als het niet gebeurt. Daarvoor zijn de leden van werkgroepen namelijk veel te goed ingevoerd in de materie. Bovendien is het vrijwel altijd in het belang van de fabrikant om informatie te delen. De praktijk heeft namelijk geleerd dat openheid over resistentie de levensduur van een middel eerder verlengd dan verkort. Bovendien: het achterhouden van informatie zou de geloofwaardigheid van het bedrijf ernstig schaden. En dat kan geen enkel bedrijf in onze branche zich permitteren.''
Hoe komt u aan actuele informatie rondom resistentie?
,,Bij Bayer krijgen we het hele jaar door vele honderden monsters binnen van plantendelen - vaak blad - waarvan onduidelijk is of het gebruikte middel wel afdoende heeft gewerkt tegen de schimmel die bestreden moeten worden. Van deze plantendelen isoleren we de schimmel en testen die in ons lab op de gevoeligheid voor het betreffende fungicide. Een standaardinstrument daarbij is de EC-50. Dit is de concentratie van de werkzame stof waarbij 50 procent van de schimmel in zijn groei wordt onderdrukt. Aan de hand van eerdere tests kunnen we zien of de schimmel minder gevoelig is geworden voor de werkzame stof. Of anders gezegd: is er voor EC-50 een hogere concentratie werkzame stof nodig, dan duidt dit op resistentievorming.''
Wat gebeurt er als er resistentie tegen een middel wordt vastgesteld?
,,Dan zoeken we met behulp van DNA-onderzoek eerst uit om wat voor soort resistentie het gaat. In grote lijnen zijn er twee resistentiemechanismen: de 'zwart-wit'-versie waarbij een middel duidelijk wél of niet meer werkt en de 'grijs'-versie waarbij een geleidelijke afname van de effectiviteit van een middel wordt geconstateerd. De 'zwart-wit'-vorm komt bijvoorbeeld voor bij de groep van Strobilurinen, waaronder veel - vaak wat oudere - graanfungiciden vallen. De afgelopen 20 jaar hebben vrijwel alle belangrijke graanschimmels in West-Europa een volledige resistentie opgebouwd tegen Strobilurines. Dat weten we doordat er al die jaren in heel Europa meeldauw- en bladvlekkensporen uit de lucht zijn gehaald, die zijn geanalyseerd op resistentie tegen Strobi's. Alleen in Centraal- en Oost-Europa hebben de Stobilurines hun effectiviteit nog enigszins kunnen behouden, maar ook hier zal het een kwestie van tijd zijn dat ze niet meer werken.''
En hoe zit het met de 'grijs'-versie van resistenties?
De 'grijs'-versie van resistentie komt onder andere voor bij de groep van SDHI's. In deze groep zitten vrijwel alle moderne graanfungiciden, waaronder Skyway- en Aviator Xpro en het voor Nederland nieuwe middel Ascra Xpro. Om resistentievorming tegen te gaan bevatten de meeste middelen in deze groep naast een SDHI ook een triazool. De schimmels worden daardoor op meerdere locaties aangepakt. Op dit moment geeft vooral de triazool-component in het middel de meeste kopzorgen. Binnen Europa hebben we al meer dan 30 verschillende mutaties van schimmels gevonden die minder gevoelig zijn voor een of meerdere triazolen. Deze mutaties worden vooral in Ierland en Groot-Brittannië gevonden omdat hier vanwege de klimatologische omstandigheden vaak één of twee keer vaker tegen graanschimmels wordt gespoten. Door intensieve monitoring van graangewassen weten we ondertussen dat er schadelijke en minder schadelijke mutaties zijn. Ook weten we dat de samenstelling van de mutaties - als gevolg van afwisseling van middelen - per seizoen kan verschillen. Het kan dus zijn dat een gewas in het ene jaar meer resistentie vertoont dan in het andere jaar. Deze grillige resistentieontwikkeling, waarbij middelen geleidelijk aan minder effectief worden, noemen we shifting. De beste manier om shifting tegen te gaan is om de meest effectieve triazolen bij de aanwezige schimmelmutaties toe te passen. Op dit moment is prothioconazool - component in Skyway, Aviator en Ascra - één van de sterkste triazolen tegen Septoria. Om die reden doen deze middelen het dan ook erg goed op de Europese markt.''
En de SDHI's? In hoeverre treedt hierin resistentievorming op?
,,Ook voor deze middelengroep bestaan inmiddels een aantal schimmelmutanten die minder gevoelig zijn. Net als bij de triazolen worden de meest hardnekkige mutanten in Groot-Brittannië - en dan met name in Ierland - gevonden. Gelukkig zien we dat veel van deze moeilijk grijpbare mutanten vaak niet sterk genoeg zijn om langdurig te overleven. Hierdoor kunnen mutanten die nu een probleem vormen, over twee jaar soms geheel verdwenen zijn. Er is dus - net als bij de triazolen - nogal wat grilligheid bij de resistentie-ontwikkeling. Niettemin zijn er een aantal mutanten die ons wel degelijk zorgen baren, omdat ze zogezegd 'buiten het schootsveld' van een aantal SDHI's blijven. SDHI's hebben namelijk niet allemaal dezelfde werkzame stof. In de praktijk werkt de ene werkzame stof beter tegen mutant X en de andere beter tegen mutant Y. Dat maakt het bestrijden van deze mutanten lastig. Gelukkig hebben we bij Bayer met het nieuwe middel Ascra Xpro een hele goede troef in handen. Het bevat namelijk - naast prothioconazool - twee verschillende SDHI's, te weten bixafen en fluopyram. Deze twee werkzame stoffen zijn min of meer complementair aan elkaar en pakken samen vrijwel alle mutanten aan, zo is in diverse proeven gebleken.''
Tot slot: wat is de beste strategie voor graantelers om resistentievorming te voorkomen?
,,Volgens richtlijnen van FRAC is twee keer per seizoen een SDHI met triazool de beste remedie om resistentievorming in tarwe te voorkomen. In Duitsland is deze boodschap inmiddels breed opgepakt door de praktijk. Professionele graantelers weten dat het solo-gebruik van azolen resistenties in de hand werkt. En ze beseffen ook redelijk goed dat we de groep van triazolen zo goed mogelijk moeten beschermen. Voor Nederland is de boodschap feitelijk niet anders: twee keer per seizoen een menging van een SDHI met een sterke triazool geeft de beste ziektebestrijding én het beste resistentiemanagement.''