Terug
Onkruidbestrijding sterk gericht op haagwinde
sluiten

Mais Koerier april 2018

Gladvingergras en haagwinde grondig aanpakken lóónt

,,Wie gladvingergras en haagwinde structureel wil bestrijden, zal meer moeten doen dan één keer per seizoen in de maïs spuiten'', zegt Peter van Beers uit Vessem. De akkerbouwer annex loonwerker ziet beide onkruiden steeds meer terrein winnen in zijn werkgebied.

Hij drukt maïstelers daarom op het hart om 'niet de goedkoopste, maar de beste maatregelen' te nemen om situatie niet uit de hand te laten lopen.

Het mest rijden is in volle gang, aan de trekkers wordt nog een kleinigheid gesleuteld en de veldspuit staat buiten voor een laatste check. Het bedrijf Van Beers Agro staat in de laatste week van maart duidelijk in de startblokken voor het nieuwe seizoen. Ook Peter van Beers heeft al heel wat meters gemaakt deze morgen, maar hij maakt toch graag even tijd vrij om de onkruidbestrijding in maïs te bespreken. ,,De laatste jaren zie ik steeds meer percelen die vervuild raken met gladvingergras en haagwinde. Dat is zorgelijk, vooral omdat niet elke maïsteler de ernst daarvan inziet'', zegt hij onomwonden. De loonwerker schat dat zo'n 30 tot 40 procent van de percelen die hij spuit behoorlijk vervuild is met gladvingergras, in zijn ogen het lastigste onkruid van dit moment en zéker ook van de komende jaren. Vooral percelen waar continu maïs wordt geteeld zijn er soms slecht aan toe. ,,Daar moeten echt rigoureuze maatregelen worden genomen om het niet helemaal uit de hand te laten lopen.'' Daarnaast merkt hij dat de kortere pachttermijnen een grotere vervuiling in de hand werken. ,,Welke pachter is nog bereid om in de grond te investeren als je het maar één of enkele jaren hebt?'', vraagt hij zich af. Dit 'laat-maar-even-zitten'-effect heeft volgens Van Beers ook gespeeld bij de langslepende ruilverkaveling in zijn gebied. ,,Sommige boeren dachten lange tijd dat een deel van hun percelen terug werd gegeven aan de natuur. Aan het onderhoud van die percelen hebben zij - begrijpelijkerwijs - niet zoveel meer gedaan en dat wreekt zich nu.''
Behalve voor het gebruik van de meest krachtige middelen(mix) tegen gladvingergras, pleit Van Beers ook nadrukkelijk voor meer teeltwisseling. ,,Bekijk of het mogelijk is om een keer aardappelen, bieten of conserven te telen. Daarin hebben we meer mogelijkheden om gladvingergras goed te bestrijden.'' In de praktijk ziet hij dat maïstelers die een paar jaar achtereen structureel werk hebben gemaakt van een goede bestrijding, nu minder problemen hebben met gladvingergras. ,,Dat is op de korte termijn niet de goedkoopste weg, maar op de langere termijn zéker wel'', zo stelt hij.

Peter van Beers heeft een akkerbouw- en loonbedrijf in Vessem (N-Br.). Beide bedrijfstakken zijn ongeveer even groot. Met het loonwerk richt Van Beers zich met name op grondbewerking en gewasverzorging. Jaarlijks spuit het bedrijf ongeveer 450 hectare maïs.

Onderbladbespuiting tegen haagwinde

De problemen die voor gladvingergras gelden, gelden volgens Van Beers in grote lijnen ook voor haagwinde. Ook met dit onkruid is zeker 30 procent van de percelen flink vervuild en moet er steeds meer gedaan worden om het onder de duim te houden. ,,Verschil met gladvingergras is echter dat we voor haagwinde wél de middelen en technieken hebben om de problemen aan te pakken.'' De loonwerker legt uit dat hij - naast de standaard onkruidbestrijding in het voorjaar - al twaalf jaar onderbladbespuitingen tegen haagwinde uitvoert. Dat gebeurt met zogenaamde zakpijpen of droplegs; dat zijn slangetjes aan de spuitboom waarmee in de rijen, onder het gewas gespoten kan worden. Belangrijk bij een onderbladbespuiting tegen haagwinde is dat deze zo laat mogelijk wordt uitgevoerd, zo stelt Van Beers. ,,Het beste
moment is een bespuiting net voor de bloei van de maïs. Dat is meestal zo tussen begin en half juli. De haagwinde is dan volledig hersteld van de klap die het bij de voorjaarsbespuiting heeft gekregen, waardoor het weer optimaal middelen op kan nemen. Bovendien is de sapstroom van het onkruid op dat moment alweer wat aan het omdraaien, waardoor er een betere opname is en een beter transport richting de wortels. Wij hebben de indruk dat de bestrijding hierdoor beter is.''

Geen schade aan de mais

Volgens de loonwerker geeft een late onderbladbespuiting geen schade aan de maïs, omdat de toppen voor de bloei nog flexibel zijn en dus gewillig meebuigen zonder te breken. ,,Zelfs wanneer de maïs drie meter hoog is, kunnen we er nog prima met onze zelfrijder doorheen, mits deze nog niet in de bloei is'', zo weet hij inmiddels uit vele jaren ervaring. Ook de zakpijpen zelf veroorzaken geen schade aan het gewas, al moet de spuitboom van de zelfrijder daarvoor wel ingevouwen worden tot een halve werkbreedte van 15 meter. ,,Bij een grotere werkbreedte kunnen de zakpijpen soms in de maïsplanten gaan hangen, vooral wanneer er wat onnauwkeurig is gezaaid. Ook is er een grotere kans dat er een pijpje afbreekt. Om dat te voorkomen gaan we liever 'op zeker' met een halve werkbreedte.'' Tegenover het nadeel van deze kleinere werkbreedte, staan volgens de loonwerker de voordelen van geen drift (want er wordt onderin het gewas gespoten), veel werkbare uren (want langere dagen) en nauwelijks hinder van regen (door de parapluwerking van de maïs). ,,Al met al wegen deze voordelen wel op tegen een iets lagere capaciteit. Vooral de grote zekerheid van een goed resultaat weegt erg zwaar voor ons.''

Niet wat kost het, maar wat levert het op?

Volgens Van Beers werkt een late onderbladbespuiting zó goed tegen haagwinde, dat er na één zo'n behandeling bijna geen restplanten overblijven. Toch raadt hij aan om het in ieder geval twee jaar achter elkaar te doen, zodat de overgebleven haagwinde geen kans krijgt om zich het jaar erop weer te vermeerderen. Over de (meer)kosten van deze manier van werk zegt hij: ,,mijn boodschap aan mijn klanten is altijd: kijk nou eerst eens naar wat het oplevert en niet meteen naar wat het kost. Wie met haagwinde maar een beetje halfslachtig te werk gaat, krijgt een steeds groter probleem dat op den duur oncontroleerbaar wordt. Zoiets wil je toch niet?'' In de praktijk merkt hij dat deze boodschap overkomt, want de animo voor onderbladbespuitingen neemt gestaag toe. ,,Sommigen willen eerst alleen de buitenranden van het perceel gedaan hebben, maar dat eindigt toch vaak in het complete perceel. Zodra telers ook gaan kijken in het midden van hun perceel, zijn ze vaak snel overtuigd dat 't echt nodig is'', zo besluit Van Beers.
+Colofon