De toelating van groene gewasbeschermingsmiddelen verloopt tot nu toe stroef. Daarom werken de Europese en Nederlandse toelatingsautoriteiten aan een andere manier van beoordelen. Groene middelen in tien vragen.
1: Wat zijn groene middelen?
Groene middelen, of bio-pesticiden, zijn gewasbeschermingsmiddelen van natuurlijke oorsprong. Dat kunnen micro-organismen zijn (schimmels of bacteriën), plantenextracten en signaalstoffen zoals feromonen. Een deel van deze middelen wordt ingezet om de weerbaarheid van een gewas en/of bodem te vergroten, andere middelen helpen bij het bestrijden van een ziekte of plaag. Net als chemische middelen mogen fabrikanten ook de groene middelen pas op de markt brengen als een middel door het Ctgb is goedgekeurd.
2: In hoeverre worden groene middelen in de praktijk gebruikt?
In de open teelten ligt het gebruik van groene middelen nog onder de 2 procent. Maar de verwachting is dat dit aandeel de komende jaren sterk zal gaan groeien. Op dit moment al betreft 70 procent van de nieuwe stof-aanvragen (dat gebeurt op EU-niveau) een bio-pesticide. Ook bij het Ctgb stijgt het aantal aanvragen voor groene middelen hard. In toenemende mate komen deze aanvragen van grote marktpartijen, zoals Bayer.
3: Zijn groene middelen veiliger?
Zo klinkt het, maar dat is niet zo. Een bio-pesticide kan giftiger zijn dan een chemisch middel. En ook het introduceren van organismen is niet geheel zonder gevaar. Van de ca. 40 middelen op basis van micro-organismen die in Nederland zijn toegelaten, zijn er bijvoorbeeld maar een paar aangemerkt als 'laag-risicomiddel'. Maar de verwachting is wel dat van een veel grotere groep groene middelen aangenomen mag worden dat ze weinig gevaar vormen voor de omgeving. Buiten Europa is dat soms zelfs genoeg reden om ze toe te laten. Ook Europa wil toe naar regels die beter zijn toegesneden op de beoordeling van groene middelen. Daar schort het momenteel op sommige punten nog aan.
4: Wanneer is een middel een laag-risicomiddel?
Laag-risico betekent dat middelen niet giftig zijn voor mens en dier, dat ze zich niet ophopen in het milieu en dat een teler geen beschermende kleding nodig heeft om het middel toe te passen. Op dit moment gaat het nog om nog een beperkte groep. In Nederland waren begin 2020 17 laag risicomiddelen toegelaten, waarvan 11 op basis van ijzerfosfaat (slakkenmiddelen). IJzerfosfaat is een chemisch laag-risicomiddel. De groep met groene laag-risicomiddelen zal de komende tijd groeien. Een goedkeuring geldt voor een periode van 15 jaar.
5: Als ze veilig zijn, waarom zit er dan alsnog een termijn aan?
Er is voor een termijn gekozen omdat inzichten kunnen veranderen. De termijn is wel ruimer dan voor andere middelen. Andere middelen worden toegelaten voor een periode van 10 jaar.
6: Waarom verloopt de toelating van groene middelen zo traag?
De beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen is van oudsher gericht op chemische stoffen. Per stof moeten toelatingshouders uitgebreide studies laten doen, die de risico’s voor mens, dier en milieu duidelijk moeten maken. In het geval van groene middelen is dat vaak geen doen. Eén micro-organisme kan wel duizenden verschillende stoffen aanmaken. Ook een plantenextract is een cocktail aan stoffen. Daarom zijn er aangepaste protocollen, die ervoor moeten zorgen dat er geen onwerkbare situatie ontstaat. Maar omdat de middelen zo divers zijn, moet er alsnog veel maatwerk worden geleverd om de veiligheid van een middel aan te tonen. Dan kan het zijn dat fabrikanten plotseling met aanvullende data moeten komen voor het dossier.
7: Moet de werking van een laag-risicomiddel ook aangetoond worden?
Dat werkt bij laag-risicomiddelen iets anders dan bij chemische stoffen. Dat heeft te maken met de aard van groene middelen. Vaak dienen ze ter ondersteuning van de plantgezondheid en maken ze onderdeel uit van een geïntegreerde aanpak. Ziekten of plagen afdoden doet een groen middel vaak minder effectief. De eis blijft dat de aanvrager moet kunnen uitleggen hoe het product werkt, effectiviteit moet worden aangetoond en verder dat het middel een netto-positief effect heeft op het teeltsysteem. In de beoordeling wordt meer gewerkt met extrapolatie van gewas tot gewas en er wordt meer variabiliteit qua werking geaccepteerd.
8: Hoe lang duurt het om een laag-risicomiddel op de markt te krijgen?
Op het moment dat een stof door de EU wordt aangemerkt als laag-risico actieve stof, kunnen fabrikanten producten op basis van deze organismen of stoffen aanmelden bij het Ctgb. Volgens de nieuwste Europese verordening hebben lidstaten 120 dagen de tijd om zo’n middel te beoordelen. Maar in de praktijk werkt die verkorte procedure nog niet. Het Ctgb zegt op dit moment nog 9 maanden tot een jaar nodig te hebben om een toelating rond te maken.
9: Wat doen de toelatingsinstanties om de procedures te versnellen?
Het Ctgb heeft een speciaal Green Team ingesteld, waarin mensen zitten met kennis van biologie en groene middelen. Zij zorgen voor de beoordeling en houden contact met het werkveld. Ook de fabrikanten van groene middelen zijn georganiseerd, in de brancheorganisaties Artemis en Nefyto. Die behartigen de belangen en helpen mee aan kennisontwikkeling. Op zijn beurt denkt het Ctgb mee op Europees vlak, waar de standaarden en procedures worden aangepast op de komst van groene middelen.
10: Hoe werkt de toelating van natuurlijke vijanden?
Natuurlijke vijanden en biologische bestrijders, zoals sluipwespen, roofwantsen en nematoden, vallen niet onder gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Veel van deze soorten zijn niet schadelijk voor onze inheemse planten en dieren. Ze mogen daarom zonder ontheffing zowel in de kas als buiten worden toegepast, mits ze op de ‘veilige lijst’ van de overheid staan.
Dit artikel is tot stand gekomen met medewerking van Ctgb