Cirsium arvense
Int. Afk.: CIRAR
Cirsium arvense
Int. Afk.: CIRAR
De akkerdistel behoort tot de familie van de Composieten (Asteraceae).
Prefereert leemgronden (indicatorplant voor leemgrond).
Belangrijkste kiemperiode: voorjaar.
Overblijvend, tweehuizig onkruid met diepe penwortel (zonder melksap); vormt worteluitlopers; verspreiding en vermeerdering evenzeer vegetatief als door zaden, tot 150 cm hoog.
Typische kenmerken: stekelige bladranden; talrijke roodachtig paarse bloemhoofdjes.
Zaadlobben: donkergroen, vlezig, rondachtig, gaafrandig, kort gesteeld, op de aarde liggend. Loofbladeren: eerste bladpaar omgekeerd eivormig, het volgende eerder lancetvormig, enkelvoudig tot veerspletig, golvend-krullend, bladrand met zachte tot harde stekels.
Stengel: rechtopstaand, vertakt, bijna kaal, hoekig gegroefd.
Bloemen: bloemhoofdjes klein, bolvormig, met talrijke paarse buisvormige straalbloemen en meestal kleinere buisbloemen, meestal met meerdere in losse trosjes staande bloeiwijze; buitenste schutbladeren stekelpuntig.
Bloeitijd: (juni) juli-september.
Vruchten: eenzadige dopvrucht, 1,7-3,9 mm, langwerpig, licht gebogen, geelgrijs tot olijfgroen met maximaal 20 mm lange pappus.
Zaden: ca. 4000 per plant; oppervlaktekiemer (0,5-2 cm diepte). Levensduur van de zaden in de bodem: 20 jaar.
Groeiplaatsen: in granen, aardappelen, suikerbieten, uien en op grasland.
De planten wortelen diep en vormen talrijke horizontaal groeiende worteluitlopers, die wederom nieuwe groene scheuten vormen. Sterke vermeerdering en verspreiding vindt plaats door afgesneden stukjes uitlopers bij grondbewerking. Wanneer akkerdistel zich laat voordoet, kan dat de opbrengst en de oogstmachines sterk beïnvloeden.