Upright Brome

Dravik, berg-


Bromus erectus


Int. Afk.: BROER

Familie

Bergdravik is een plant uit de grassenfamilie (Poaceae).


Beschrijving

Algemeen: overblijvend, dicht pollenvormend beemdgras


Standplaats: goed doorlatende, kalkrijke gronden, vaak op krijtsteen en heuvelachtige gebieden uit kalksteen.


Belangrijkste kiemperiode: herfst. zonder uitlopers, 40-90 (120) cm hoog, aartjes na de bloei vaak roodachtig aangelopen.


Typische kenmerken: bloeiwijze vaak roodachtig aangelopen; tongetje afgeknot, kraagvormig; bladscheden buisvormig, aan de rugzijde afgerond, bijna kaal of spaarzaam behaard.


Jonge planten: lange, smalle zaadlob; blad in de scheut gerold.


Halmen: 40-90 (120) cm lang, rechtopstaand of licht uitgespreid; glad, zelden behaard, zwak tot krachtig, stijf, met 3-4 knopen.


Bladeren: fijn toegespitst, bovenste bladeren vlak, tot 6 mm breed; bovenzijde van de bladeren en bladrand vaak los behaard resp. stijf gewimperd; tongetje 1,5-3 mm lang, vliezig, afgeknot, kraagvormig; geen oortjes; bladscheden buisvormig, aan de rugzijde afgerond, bijna kaal of spaarzaam behaard.


Bloemen: aartjes in rechtopstaande, zelden knikkende pluimen, los of tamelijk dicht opeen zittend, vaak behaard, purper, roodachtig of groen; pluimtakjes dragen 1-4 veelbloemige, gemakkelijk samen te drukken aartjes, die wanneer zij rijp zijn onder de onderste kroonkafjes breken; onderste kroonkafjes toegespitst, aan de rugzijde duidelijk gekield, met een bij de top beginnende kafnaald. Bloeitijd: mei/juni tot juli.


Vruchten: aan de top harig, stevig door het verharde onderste en bovenste kroonkafje omsloten. Vermeerdering: generatief; een paar 100-1.000 zaden per plant.


Levensduur van de zaden: in de bodem slechts beperkt levensvatbaar.


Voorkomen: braakliggend terrein, grasland, op droge weiden met Frans raaigras en droge grasvelden; vaker in het zuiden dan in het noorden.


Relevantie

Verspreidt zich vooral in braakliggende, voorheen beweide, kalkarme grasvelden en vormt daar een moeilijk tot niet afbreekbare viltlaag van blad- en halmmateriaal, waardoor een vermindering van lichtbehoeftige soorten teweeg gebracht wordt. Dit ras wordt door maaien bevorderd, maar door beweiding teruggedrongen.