Cyperus esculentus
Int. Afk.: CYPES
Cyperus esculentus
Int. Afk.: CYPES
De knolcyperus, ook wel aardamandel en tijgernoot genoemd, is een vaste plant die behoort tot de cypergrassenfamilie (Cyperaceae).
Algemeen: overblijvend cypergras.
Standplaats: in laagland op natte velden, in overvloedig geïrrigeerde gewassen, aan rivieroevers en wegranden.
Belangrijkste kiemperiode: de knolletjes lopen in het late voorjaar uit.
Typische kenmerken: eetbare knolletjes voor de vegetatieve vermeerdering op ondergrondse rizomen; driekantige stengel zonder knopen.
Jonge planten: in Midden-Europa tot nu toe geen kieming van zaad waargenomen; jonge planten ontwikkelen zich uitsluitend vegetatief uit knolletjes.
Halmen: driekantig, gevuld met merg, zonder knopen; 25-75 cm hoog.
Bladeren: lichtgroen, stijf, V-vormig, met duidelijk gootje in het midden; ontspringen in de vorm van een bladrozet uit de basale verdikking.
Bloemen: bloeiwijze uit vlak beginnende, ongesteelde, afzonderlijke aartjes samengesteld; aartjes met veel onopvallende, afzonderlijke bloemen in de oksels van bleekgele tot geelachtig bruine schutbladeren (= kroonkafjes).
Bloeitijd: juli, augustus.
Vruchten: driehoekige dopvrucht; geleidelijk van een breedgeschouderde top naar de basis toe smaller wordend; ca. 1,5 mm lang; bruinachtig grijs tot bruin, met fijnkorrelige oppervlaktestructuur. Vermeerdering: bijna uitsluitend vegetatief door rondachtige, lichtbruine tot donkerbruine knolletjes (aardamandelen), die aan de uiteinden van de rizomen gevormd worden; aantal: een paar honderd per plant. Vermeerdering via zaden speelt slechts een ondergeschikte rol; aantal: 0- enkele 10.000 per plant. Levensduur van de zaden: De knolletjes kunnen langer dan 10 jaar in de bodem overleven.
Voorkomen: komt wereldwijd voor, vooral in de subtropen, minder in de tropen, in toenemende mate ook in de gematigde zone. Betekenis: moeilijk te bestrijden probleemonkruid bij veel gewassen in de subtropen en tropen; dringt in Europa via het Middellandse Zeegebied in Zwitserland, Duitsland en Nederland binnen en kan zich in hakvruchten, zoals aardappels en suikerbieten en in groentegewassen en sierplanten verspreiden.