Galinsoga parviflora
Int. Afk.: GASPA
Galinsoga parviflora
Int. Afk.: GASPA
Composieten
Algemeen: eenjarig, warmteminnend, vorstgevoelig, penwortel vormend zaadonkruid.
Standplaats: prefereert warme en zonnige standplaatsen op zware, voedselrijke, kleiachtige leem- en rotsachtige gronden.
Belangrijkste kiemperiode: late voorjaar tot zomer.
Typische kenmerken: kleine, knopachtige bloemhoofdjes met witte, aan de rand staande lintbloemen; stengel vanboven dicht behaard.
Zaadlobben: spits-stomp, meer breed dan lang, bijna vierkant.
Loofbladeren: afgerond driehoekig, aan de bladbasis het breedste, bladbasis recht, bladrand getand, aan beide zijden borstelig behaard.
Stengel: breed vertakt, meestal rechtopstaand, naar boven toe dicht en ruw behaard met lange witte haren, 10-80 cm hoog.
Bloemen: bloemhoofdjes klein, talrijk, knopvormig; buisbloemen geel, met krans van witte, aan de rand staande lintbloemen; bloemstelen met donkere, roodachtige klieren.
Bloeitijd: zomer tot herfst.
Vruchten: dopvrucht; variërend in vorm, mat glanzend, met pappus, kunnen vliegen.
Zaden: grootte zonder pappus ca. 2 x 0,5 mm; 5.000-10.000 zaden per plant.
Levensduur van de zaden in de bodem: meer dan 10 jaar.
Voorkomen: oorspronkelijk uit Zuid-Amerika overgebracht; bij ons intussen veel voorkomend, pleksgewijs massaal voorkomend in hakvruchten zoals mais, suikerbieten en aardappels; ook in tuinen en aan randen van straten en wegen. Beide knopkruidsoorten treden vaak samen op.
Onttrekt vanwege zijn grote wortelstelsel veel voedingsstoffen en grote hoeveelheden water aan de bodem. Door de potentieel hoge zaadproductie en de snelle vorming van zaad kan de bodem aanzienlijk met zaden vervuild raken.