Setaria faberi
Int. Afk.: SETFA
Setaria faberi
Int. Afk.: SETFA
De Chinese naaldaar behoort tot de grassenfamilie (Poaceae).
Algemeen: eenjarig, hoog wordende gierst met overhangende aarpluimen en rijkelijke zaadvermeerdering.
Standplaats: deze warmteminnende en vorstgevoelige soort prefereert stikstof- en fosfaatrijke, zware gronden in lage dalen.
Belangrijkste kiemperiode: late voorjaar tot vroege zomer; optimale kiemtemperatuur tussen de 24 en 35°C.
Typische kenmerken: geknield opstijgende stengel; langs de rand van de bladscheden behaard; onderste kroonkafjes van de bovenste bloempjes in de dwarsrichting sterk gerimpeld. Jonge planten: rechtopstaand, compact; ook zaadlobben en jonge bladeren al relatief breed.
Halmen: bij de knopen knikkend, zelden vertakt, vormt pollen; groeihoogte tot 1, 2 (2,0) m. Bladeren: tot 2 cm breed, aan de bovenzijde en aan de randen van de bladscheden behaard; in plaats van een tongetje een krans van korte haren.
Bloemen: bloeiwijze dik, borstelig; aarvormige pluimen meestal al jong duidelijk overhangend, 2,5 tot 12,5 cm lang. Aartjes 2,5-3 mm lang en 1,2-1,5 mm breed, zittend; 3-6 borstelharen onder elk aartje; borstelharen groen, bij opwaarts strijken glad, tot 1 cm lang.
Bloeitijd: midden zomer tot vroege herfst. Vruchten: in de dwarsrichting duidelijk gerimpelde graanvrucht; bovenste kelkkafje slechts 2/3 zo lang als het onderste kroonkafje; wanneer hij rijp is, valt het totale aartje af. Vermeerdering: ca. 1.000 zaden per plant.
Voorkomen: uit Oost-Azië afkomstige soort, die via Noord-Amerika in Midden-Europa terecht gekomen is. In Duitsland en Oostenrijk sinds ca. 2.000 pleksgewijs vaker voorkomend; vooral in mais en hakvruchten.
Hinderlijk schadelijk gras, vooral in mais; vindt daar, zoals ook andere gierstsoorten, vanwege de langzame beginontwikkeling van mais goede ontwikkelingsmogelijkheden en kan tot aanzienlijke opbrengstverliezen leiden.