Setaria verticillata
Int. Afk.: SETVE
Setaria verticillata
Int. Afk.: SETVE
Grasachtigen (Poaceae).
Algemeen: komt voor op droge, warme, voedselrijke, meestal zandige gronden; overwegend in diepere dalen; indicatorplant voor stikstof en warmte. Eenjarige, losse pollendvormend schijnaargras (15-100 cm hoog), snel uitstoelend.
Belangrijkste kiemperiode: late voorjaar en voorzomer (warmtekiemer); deze soort heeft een duidelijk hogere optimale kiemtemperatuur dan de verwante groene naaldaar.
Typische kenmerken: aan de onderkant afgebroken aarpluim met ruwe borstelharen; aarpluimen kunnen onderling in elkaar haken.
Jonge planten: krachtig, snel uitstoelend.
Halmen: rechtopstaand of knikkend opstijgend, kaal.
Bladeren: 4-25 cm lang en 5-21 mm breed, lang toegespitst, kaal; zonder tongetje, daarvoor in de plaats een fijne haarkrans.
Bloemen: aarpluim bij opwaarts strijken zeer ruw, smal cilindrisch, aan de basis afgebroken; door achterwaarts gerichte tandjes op de borstelharen haken de pluimen onderling in elkaar; aartjes langwerpig-elliptisch, 2-2,2 mm lang.
Bloeitijd: juli tot september.
Vruchten: korrels stevig omsloten door het verharde onderste en bovenste kroonkafje. Vermeerdering: 300 tot 5000 zaden per plant. Levensduur van de zaden in de bodem: 10 tot 40 jaar.
Voorkomen: Zuid- en Midden-Europa tot in Voor-Azië en Noord-Afrika; in Duitsland en Oostenrijk zeldzaam tot verspreid voorkomend in warme gebieden in maïsvelden, akkers met hakvruchten, wijngaarden, tuinen, beschutte plaatsen, percelen met kortlevend onkruid en andere standplaatsen. Betekenis: net zoals andere gierstsoorten in toenemende mate voorkomend in Europa; niet zo vaak en wijd verspreid als groene naaldaar vanwege zijn hogere temperatuureisen, bij grote hoeveelheden kan hij echter storend zijn en tot opbrengstverliezen leiden.