Cutworms Larven

Aardrupsen (larven van uilensoorten)


Agrotis segetum


Maïs

Bv. winterzaaduil.

Bij talrijke plantensoorten; in de akkerbouw vooral bij bieten, maar ook bij graan, mais, koolzaad, aardappels en peulgewassen.

Classificatie: vlinder, bijtend (larven = rupsen).

Aangetaste plantendelen: wortel, halm en blad.


Ziektebeeld

De larven van de vlinder vreten bij voorkeur aan de bovengrondse, nog ingerolde, jonge bladeren van maisplanten en later ook ondergronds aan de wortelhals van de planten. Deze kan daarbij volledig doorgebeten worden en de planten sterven af. Ernstige schade aan de bladeren leidt tot vertraging van de groei. Aantasting treedt meestal pleksgewijs in een gewas op.


Plaaginsect

'Aardrupsen' is de verzamelnaam voor de larven van meerdere soorten uilenvlinders. De meestal naakte, cilindrische rupsen zijn ca. 40-50 mm lang en grijs gekleurd. Zij hebben een bruinachtige kop, drie paar borst- en vijf paar buikpoten en op hun kop drie donkere lengtestrepen. Bij aanraking rollen de rupsen zich met de kop naar binnen in. De vlinders zijn ca. 20 mm lang en grijsbruin gekleurd. De donkere voorvleugels zijn met niervormige vlekken en getande lijnen getekend. De vlinders vliegen in twee generaties van mei tot oktober.


Relevantie

Het plaaginsect treedt vooral op op standplaatsen met lichte gronden en wordt door droog en warm weer en veel onkruid bevorderd. Al bij 2-3 aardrupsen/m2 is economisch merkbare schade te verwachten.