Crioceris-Arten
Aspergekever, aspergehaantje
Ziektebeeld
De opvallend bonte kever en grijsgroene of bruinachtige larven vreten zowel aan het aspergeloof als aan de zaden in de zaadteelt. Zij treden meestal kortstondig op, maar kunnen tot wel 50% van de asperges aantasten.
Ziekteverwekker
Bij de aspergekeversoorten worden het aspergehaantje (Crioceris asparagi) en de rode aspergekever (Crioceris duodecimpunctata) onderscheiden. Het aspergehaantje is een 5-7 mm lange kever, die een opvallend lichtgele tekening (meestal punten) op zijn blauwgroene vleugels draagt. Het halsschild is roodachtig bruin, de kop donker metaalachtig glanzend. De kevers verlaten in april hun winterschuilplaats en kunnen door hun rijpingsvraat ernstige schade toebrengen aan net uitgelopen een- en tweejarige planten of deze volledig kaal vreten. Na de paring leggen de vrouwtjes hun eitjes op een opvallende wijze loodrecht op de naalden af. De larven zijn grijsgroen gekleurd met een zwarte kop. Zij vreten aan de naalden en ook oppervlakkig aan de scheuten. Na 2-3 weken zijn zij volwassen en verpoppen zich in de bodem. Kort daarop verschijnt een tweede generatie, die overwegend in de productiepercelen vreet. Vanaf de late zomer zoeken de kevers kun overwinteringsplaatsen onder bodemstrooisel, basten van bomen of aan de voet van aspergeplanten op. De rode aspergekever verschijnt iets later in het voorjaar en in veel kleinere aantallen dan het aspergehaantje op het loof van jonge aanplant. Hij is heldergeelrood gekleurd met 6 regelmatig gerangschikte zwarte punten op de dekschilden. Pas in de vroege zomer leggen de vrouwtjes hun bruinachtig groene eitjes afzonderlijk op de aspergescheuten af. Na 7-12 dagen komen de larven uit, die zich met bessen voeden. Na 8-10 dagen gevreten te hebben, verpoppen zij zich in de bodem. Er kan een tweede generatie optreden. De kevers overwinteren in de bodem of onder loofafval.