Thysanoptera
Tripsen
Voorkomen: Tripsen treden zowel in vollegrond als onder glas op.
Zij zijn in bijna alle gewassen te vinden. De insecten brengen bij voorkeur schade toe aan uien, prei, witte kool, rode kool, erwten, bonen, tomaten en komkommers en paprika's onder glas.
Droog weer bevordert de vermeerdering van de tripsen in sterke mate. Tabakstrips (Thrips tabaci), Californische trips (Frankliniella occidentalis), erwtentrips (Kakothrips robustus).
Ziektebeeld
De jonge planten blijven in groei achter, de bladeren en bloemen raken misvormd, worden bruin en sterven af. Meestal met eerst zilverachtig glanzende zuigsporen, die later kurkachtig worden en bruin kleuren. Later ook zwarte vlekken van uitwerpselen.
Ziekteverwekker
Het nauwelijks 2 mm lange insect overwintert als larve in de bodem. In de vroege zomer verschijnen vaak plotseling massaal tripsen. De larven en ook de volwassen dieren hebben een zeer slanke vorm. Volgroeide tripsen zijn in tegenstelling tot de larven niet licht, maar bijna zwart gekleurd. Het plaaginsect koloniseert de planten en brengt schade toe door zuigen aan knoppen en scheuttoppen. Vooral bij de verdere verwerking van planten tot conserven betekent de zilveren glans, die veroorzaakt wordt door lucht die na het aanprikken de cellen binnendringt, een aanzienlijke kwaliteitsvermindering. In droge jaren kunnen zeer grote opbrengstverliezen en vermindering van de kwaliteit ontstaan. Er kunnen zich meerdere generaties per jaar ontwikkelen.
Limothrips cerealium, L. denticornis, Stenothrips graminum, Haplothrips aculeatus
Granen
Bv. kleine graantrips, grote graantrips, havertrips, roggetrips. Bij alle graansoorten en andere grassoorten.
Classificatie: franjevleugeligen = tripsen, zuigend.
Aangetaste plantendelen: halm, blad en aar/pluim.
Ziektebeeld
Op de bovengrondse plantendelen is zilverachtig glanzende zuigschade te zien, die later bruin kleurt. De korrelvorming is verstoord, zodat de aren pleksgewijs leeg zijn. Vooral de toppen van de aren worden hierdoor getroffen.
Plaaginsect
De volgroeide tripsen (volwassen insecten) zijn afhankelijk van de soort ca. 0,8-2,0 mm lang, zwart of geelbruin gekleurd en hebben smalle vleugels met franjeachtige beharing; de vleugels ontbreken echter bij de mannetjes van Limothrips-soorten. De larven lijken op de volwassen insecten, maar zijn meestal lichter van kleur en hebben geen vleugels.
Relevantie
De tripsen en hun larven houden zich bij voorkeur op in de aren tussen kaf en korrelaanleg; de grote graantrips zuigt daarnaast ook in de bladschede van rogge en gerst. De symptomen die op de aren teweeg gebracht worden, zijn gemakkelijk te verwarren met de symptomen van kafjesbruin.