Barley Yellow Dwarf Virus

Gerstevergelingsvirus


Barley yellow dwarf virus = BYDV


Granen

Overwegend bij gerst en haver (zie gerstevergelingsvirus bij haver), ook bij tarwe.


Ziektebeeld

De symptomen worden, na infectie in de herfst, in het vroege voorjaar als haarden verspreid in het gewas zichtbaar. De bladeren kleuren geel, deels ook oranje tot rood en staan rechtop. Bij gerst is de uitstoeling sterker (grasachtige groei), terwijl tegelijkertijd de elongatiegroei geremd wordt. Tarwe stoelt nauwelijks uit. Het wortelstelsel ontwikkelt zich slechts matig en aarvorming blijft vaak achterwege. Latere infecties in de vroege zomer leiden niet meer tot de typisch kortere halmen, maar tot een gebrekkige korrelvulling en verschrompelde korrels. De dunne aren steken rechtopstaand boven het gewas uit, rijpen voortijdig af en worden vaak door zwarte schimmels gekoloniseerd.


Relevantie

Overdracht van het virus vindt al in de herfst door verschillende soorten bladluizen en cicaden plaats. Het meeste risico lopen vroeg gezaaide gewassen bij langdurig, mild herfstweer. Als daarop vervolgens strenge vorst volgt, kunnen haarden of grote oppervlakken met volledige opbrengstderving ontstaan. Vroege infecties leiden tot een lager korrelaantal, late infecties tot een lager korrelgewicht. De omvang van de schade wordt grotendeels bepaald door de ontwikkelingsdynamiek van de vectoren, het ontwikkelingsstadium van het graan op het moment van infectie en de voedingsstoffen- en watervoorziening.





Granen, haver

Ziektebeeld

Haver reageert eerst met een streperige geelverkleuring, die vanuit de bladtoppen begint. Later kleuren de bladtoppen, de bladranden en daarna ook de bladschijven en bladscheden donkerrood. De planten stoelen nauwelijks uit, het uitlopen blijft achter, of er worden slechts weinig, gedeeltelijk lege pluimen gevormd (vloeistof).


Betekenis/voorkomen

Het gerstevergelingsvirus wordt door verschillende soorten bladluizen overgedragen en is hetzelfde virus als het gerstevergelingsvirus bij gerst. Vooral laat gezaaide zomergewassen en laat rijpende rassen lopen gevaar. De omvang van de schade wordt grotendeels bepaald door de ontwikkelingsdynamiek van de bladluizen, het ontwikkelingsstadium van het graan op het moment van infectie en de voedingsstoffen- en watervoorziening.





Maïs

Virusvectoren/overdracht: bladluizen van het persistente overdrachtstype.


Symptomen

Onzeker symptomencomplex; streperige roodverkleuring, vaak latent.


Voorkomen

Regelmatig, belangrijk; Invloed op de opbrengst: grotendeels onbekend. Mais ruige-dwerg-virus (MRDV). Virusvectoren/overdracht: cicaden; niet-persistentie overdrachtstype.


Ziektebeeld

Verdikking van de nerven, vergeling, donkergroene kleur. Invloed op de opbrengst: grote schade aan aangetaste planten.


Relevantie

Het optreden van de virussen bij mais is per jaar zeer verschillend. In afzonderlijke gevallen kan wel 100% van de gewassen aangetast zijn. Vroege infectie van eind mei tot eind juni leiden tot aanzienlijke opbrengstverliezen van maximaal 1/4 van de totale massa en 1/3 van de potentiële opbrengst.