Uncinula necator, Syn.: Oidium tuckeri
Meeldauw, echte
De schimmel tast de groene delen van de druif aan, waarbij de bessen de grootste schade oplopen. De mate van schade door echte meeldauw is afhankelijk van de mate van aantasting en van het betreffende ontwikkelingsstadium van de druif. Hoge dagtemperaturen bewerkstelligen een zeer intensieve myceliumgroei en toenemende sporenvorming. De door de nachtelijke afkoeling stijgende relatieve luchtvochtigheid is voldoende voor nieuwe infecties. Onder deze omstandigheden moet met hoge opbrengstverliezen rekening gehouden worden. Al bij een kleine aantasting wordt de wijnkwaliteit negatief beïnvloed (schimmelsmaak!). Het in de winterknoppen op het eenjarige hout overwinterende schimmelmycelium zorgt in het volgende jaar al vanaf het uitlopen van de scheuten voor een hoge infectiedruk voor de bloei.
Ziektebeeld
Na een milde winter vallen, op plekken waar in het voorjaar al echte meeldauw optrad, vanaf het 2-bladstadium de zogenaamde 'indicatorscheuten' op. Deze scheuten lopen even later uit en blijven in groei achter. Hun oppervlak is met een dicht, grijswit mycelium bedekt. Vanaf juni komt deze grijswitte laag op de boven- en onderzijde van de bladeren vaker voor. Aangetaste bloemtrossen sterven voortijdig af, jonge bessen groeien bij aantasting niet meer verder, blijven hard en verdrogen. De schil van ongeveer erwtgrote druiven barst open en de pitten worden zichtbaar (zaadbreuk). Aan het begin van de rijping van het hout zijn aan de scheuten bruinachtig paarse, onregelmatig vertakte vlekken, de zogenaamde 'oïdiumfiguren' te zien. De laatste jaren werd het aantastingsproces van oïdium gekenmerkt door vroege infecties rondom de bloeitijd. Bovendien hangt de eerste aantasting in het voorjaar in belangrijke mate af van de infectie in het voorgaande jaar. Bijzonder gevoelige rassen zijn Kerner, Trollinger, Scheurebe, Silvaner, Dornfelder en Portugieser.
Ontwikkeling van de schimmel:
Echte meeldauw groeit op het oppervlak van het groene plantenweefsel en beschadigt de opperhuid. Aan het einde van de korte schimmeldraden worden doorlopend zomersporen (conidiën) afgesnoerd. Hun ontwikkeling wordt bevorderd door temperaturen van boven de 20°C. De conidiën worden door de wind verspreid. Al bij temperaturen vanaf 5°C en een luchtvochtigheid van 40% kiemen zij. De incubatietijd tot het zichtbaar worden van de grijze laag bedraagt bij ca. 20°C ongeveer 8 dagen, bij hogere temperaturen navenant minder. Het mycelium dringt in de winterknoppen en overwintert tussen de knopschubben. Van daaruit groeit het in het voorjaar op de uitgelopen jonge scheuten van de wijnstok. Door oïdium aangetaste knoppen zijn veel vorstgevoeliger dan gezonde knoppen. Na strenge winters met temperaturen onder de -13°C lopen de knoppen niet meer uit, waardoor de schimmel zijn bestaansbasis ontnomen wordt en afsterft. Er is nog niet voldoende duidelijkheid over het belang van de in de herfst gevormde overwinterende vruchtlichamen (cleistothecia) voor de eerste infecties in het voorjaar. Het risico op oïdium is bijzonder hoog in de belangrijkste groeiperiode van de wijnstok, d.w.z. voor de bloei tot het stadium waarin de druiven zo groot als erwten zijn.
Erysiphe spp.
Vollegrondsgroenten
Voorkomen
Echte meeldauw tast verschillende soorten groenten (komkommer, erwten, sla enz.) aan. Bij warm en droog weer treedt echte meeldauw in vollegrond meestal in de late zomer op. In kassen kunnen groenten echter gedurende de hele teeltperiode met meeldauw geïnfecteerd worden.
Ziektebeeld
De bladeren zijn zowel aan de boven- als onderzijde met een meelachtig laagje, dat eraf geveegd kan worden, bedekt. De groei van planten wordt vertraagd. Aangetaste bladeren kleuren snel bruin en verdorren.
Ziekteverwekker
Het witte laagje van echte meeldauw groeit op de buitenkant van de plant en bestaat uit het mycelium met de sporendragers van de schimmel. Met zuigorganen haalt de schadelijke schimmel de voedingsstoffen uit de cellen van de waardplant. Verspreiding vindt plaats door sporen. In de late zomer vormen zich perithecia, kleine, bolvormige, donkere lichaampjes met wintersporen. Een hoge plantdichtheid, slechte doorluchting van de gewassen, hoge stikstofgiften en grote temperatuurverschillen tussen dag en nacht bevorderen het optreden van de ziekteverwekker.
Erysiphales spp., Sphaerotheca spp., Podosphaera spp.
Echte meeldauw is de naam voor een groep van schimmels, die veel verschillende plantensoorten kan aantasten. Bijna elk gewas heeft een specifieke soort meeldauw, dus overdracht van het éne gewas naar het andere is doorgaans niet mogelijk. Meeldauw in paprika behoort tot een andere categorie van de meeldauw in veel andere gewassen.
Gewassen die gevoelig zijn voor een aantasting van echte meeldauw zijn bijvoorbeeld suikerbieten, vollegrondsgroenten (kool wortel), granen, glasgroenten, fruitteelt en vaste planten.
Levenswijze
Echte meeldauw kan alleen op groene plantedelen groeien. Het mycelium van de meeste soorten meeldauw groeit over het blad en voedt zich via een soort zuignapjes (haustoria) die het blad binnendringen. Het mycelium vormt sporendragers, waaraan zich massaal sporen ontwikkelen. Deze sporen verspreiden zich door de wind of via kleding. Ze hebben geen water nodig om te kiemen, en kunnen ca. 1 week overleven. Temperatuurschommelingen bevorderen de kieming. Het mycelium van meeldauw in paprika ontwikkelt zich juist in het blad. Intensieve luchtbeweging (bv. door ventilatoren) bevordert de verspreiding.
Schadebeelden
Aan de bovenzijde van bladeren ontstaan witte schimmeldraden met ketens van sporen, meestal het beginnend op de onderste bladeren. Eerst zijn dit witte poederachtige vlekken. In een later stadium kan de aantasting het gehele oppervlak bedekken en zich uitbreiden naar de onderzijde van de bladeren en/of de stengels. De vlekken zijn aanvankelijk gemakkelijk van het blad af te vegen. Later worden aangetaste plekken geel, of kunnen bladeren zelfs afsterven. Bij paprika beginnen de symptomen juist aan de onderzijde van de bladeren.
Podosphaera leucotricha
Fruitteelt
Ziektebeeld
Aangetaste knoppen en scheutdelen zijn al in de winter te herkennen. Zij zijn dof en lijken onderontwikkeld te zijn. Kort na het uitlopen is op de jonge scheuten, bladeren, bloemknoppen en bloesem, met name op de scheuttoppen, een witte, melige laag te vinden. De opvallend rechtopstaande, zieke bladeren kleuren langzaam bruin, rollen in en vallen af. Aangetaste bloemblaadjes zijn groenachtig verkleurd, blijven smal en verdorren uiteindelijk. De bloesem ontwikkelt zich niet tot een vrucht. Vaak staan gezonde bomen naast ernstig aangetaste bomen.
Ziekteverwekker
De schimmel overwintert als schimmelnetwerk (mycelium) vrijwel uitsluitend in de eindknoppen van de lange houtscheuten en de korte vruchtscheuten (vruchtspies), dus in de blad- en vruchtknoppen. Aangetaste knoppen zijn in de winter goed van gezonde knoppen te onderscheiden. Zij zijn dunner en de knopschubben, die er verdroogd uitzien, zijn iets gespreid (omhuld door een waas). Aangetaste knoppen lopen iets later uit dan gezonde. De schimmel bedekt de blad- en bloemaanleg (primaire infectie) en vormt enorm veel zomersporen. Deze komen door de wind op gezonde bladeren en scheuten terecht en leiden bij gunstige kiemomstandigheden (vooral voldoende warmte) tot infectie (secundaire infectie). In vroege gebieden kan de infectie al voor het begin van de appelbloei optreden (vooral na vroegtijdige knopvorming en daaropvolgende langzame vegetatieve ontwikkeling ten gevolge van door kou veroorzaakte terugslagen). Regen is voor de ontwikkeling van de schimmel niet bevorderlijk. Al vroeg wordt ook de knopaanleg van het volgend jaar geïnfecteerd door naar binnen gezwommen conidiën of ingegroeide schimmeldraden.
Relevantie
Met name jonge appels en jonge planten in boomkwekerijen lopen risico op infectie. Schade ontstaat vooral doordat jonge scheuten afsterven, waardoor groei uitblijft. Ook is de vruchtzetting zeer gering. Veel rassen, zoals Idared, Jonagold, Boskoop en Cox Orange staan bekend als gevoelig voor deze ziekte. Moderne boomgaarden met dichte beplanting en lagere boomstammen bieden bijzonder gunstige omstandigheden voor de ontwikkeling van appelmeeldauw. Omdat de bomen elk jaar zwakker worden, worden ook de opbrengsten minder.
Sphaerotheca alchemillae (= S. humuli = S. macularis)
Aardbei
Ziektebeeld
De bladeren zijn bedekt met een fijne, witte laag. Na enige tijd krullen de bladeren vanaf de bladrand om en krijgen ze een roodachtige kleur. Bij ernstige aantasting verdrogen de vruchten, die ook zijn bedekt met een witte laag.
Ziekteverwekker
Optimale omstandigheden voor de ontwikkeling van de meeldauwschimmel zijn temperaturen tussen 18-25° C. De verspreiding van de ziekte vindt plaats door middel van conidiën, die via de lucht of insecten op andere planten terechtkomen.
Relevantie
Echte meeldauw vormt bij droog, warm weer een risico voor de aanplant. Een zware aantasting kan de groei van het gewas stilzetten
Sphaerotheca fuliginea, Erysiphe cichoracearum
Vruchtgroenten
Op de bladeren en stengels ontstaan eerst verblekingen. Kort daarna begint de sporulatie van de schimmel en worden de schimmelsporen koloniegewijs als wit, melig laagje op de bladeren zichtbaar. De ontstane laesies vloeien samen, waardoor de bladeren bruin worden en vroegtijdig afsterven.
Ziekteverwekker:
De schade aan komkommer, courgette, pompoen en meloen wordt veroorzaakt door twee 'echte meeldauw'-schimmels: Sphaerotheca fuliginea en Erysiphe cichoracearum. Voor deze schimmels zijn zonnig en droog weer ideale omstandigheden. Aseksuele vermeerdering vindt plaats via conidiën, die vanuit de bovengrondse plantendelen door wind en regen wijd verspreid kunnen worden.
Erysiphe graminis
Granen
Herkenning
Een aantasting van Erysiphe graminis tast alle groene delen van de graanplant aan. De aantasting uit zich in een witgrijs schimmelpluis aan de oppervlakte van het blad, de stengel of de aar. Later ontstaan daarin zwarte puntjes (vruchtlichamen van de schimmel) en treedt verkleuring op naar grauw bruin.
Levenswijze
Deze meeldauw treedt vooral op bij tarwe en gerst, maar ook rogge en haver kunnen worden aangetast. Iedere graansoort wordt door een andere Erysiphe graminis aangetast. Meeldauw van zomergerst (E. graminis f.sp. hordei) kan bijvoorbeeld niet overgaan op tarwe (E. graminis f.sp. tritici) en omgekeerd.
Meeldauw gaat niet over met het zaad. De optimale temperatuur voor de ontwikkeling van de schimmel ligt tussen de 15 en 20 graden celcius. de schimmel vormt sporen die door de wind over een grote afstand kunnen worden verspreid. Perioden met warm en droog zomerweer zorgen voor een snelle uitbreiding van de aantasting. Vocht remt kieming van de sporen.
Erysiphe cruciferarum
Koolzaad
Ziektebeeld
Echte meeldauw wordt door de door lucht overdraagbare schimmel Erysiphe cruciferarum veroorzaakt. Op bladeren, bladstelen, hoofd- en zijscheuten, hauwen en vertakkingen verschijnt een onscherp begrensd, witachtig schimmelpluis, dat later lichtbruin kleurt. Op de bladeren treden eerst, bij voorkeur op de onderzijde, rondachtige vlekken met een diameter van 1-2 cm op, die later in elkaar overvloeien. De bladeren verdorren en sterven af.
Relevantie
Echte meeldauw treedt bij koolzaad incidenteel en overwegend in de herfst op. Voor infectie zijn bovengemiddeld zonnig en warm weer in combinatie met dauwvorming in de nacht noodzakelijk. Meestal treedt geen economische schade op.
Erysiphe communis
Suikerbieten
Ziektebeeld
De ziekte wordt door de schimmel Erysiphe communis var. betae veroorzaakt. De bladeren worden tijdens de zomer door een wit, viltachtig-melig laagje bedekt, worden later geel en verdorren. Onder voor de schimmel gunstige omstandigheden om zich te ontwikkelen, verschijnen binnen in het witte laagje kleine, zwarte punten, de vruchtlichamen van de schimmel. De infectie verspreidt zich beginnend bij enkele planten snel over het totale gewas.
Relevantie
De ziekteverwekker treedt in alle teeltgebieden op, bij gunstig weer zelfs al midden juli. Droog weer bevordert de ontwikkeling van conidiën, die een snelle verspreiding van de ziekteverwekker mogelijk maken. Dauwvorming en extra beregening bevorderen de verspreiding. Door verlies aan assimilatieoppervlak ontstaan aanzienlijke verliezen wat betreft bietenopbrengst en suikergehalte. Wanneer zaadbieten sterk worden aangetast, leidt dat tot vermindering van de zaadopbrengst en zaadkwaliteit.
Sphaerotheca spp
Glastuinbouw
Ziektebeeld
Echte meeldauw is een schimmelziekte, die op glastuinbouwbedrijven het hele jaar door schade aanricht in de vorm van bladaantasting. De ziekte is herkenbaar aan witte poederachtige vlekken op het blad. Bij zware aantasting komt de aantasting ook op de onderzijde van het blad voor. De schimmel kan ook stengels en bloemknoppen aantasten. Jonge bladeren worden bij ernstige aantasting misvormd, aangetaste scheuten en knoppen kunnen worden geremd in hun groei. In tegenstelling met valse meeldauw zijn de witte poederachtige vlekken van echte meeldauw gemakkelijk van het blad af te wrijven. Echte meeldauw groeit op het bladoppervlak. De originele bladkleur blijft bij echte meeldauw daarom aanwezig, als bij een beginnende aantasting de poederachtige vlekken worden weg gewreven.
Ziekteherkenning
Echte meeldauw groeit alleen op levende groene plantendelen. De sporen van de schimmel verspreiden zich hoofdzakelijk door de lucht door luchtbeweging in de kas en wind buiten en in veel mindere mate via kleding. De sporen zijn minder dan een week kiemkrachtig. Een infectie begint met kieming van sporen op het blad, de stengel of de bloemknoppen. Sporen die op plantenweefsel terecht komen hebben geen vrij water nodig om te kiemen. Jonge bladeren zijn gevoeliger voor de schimmel dan oude bladeren. In kassen zijn frequente schommelingen in RV en temperatuur gunstig voor de ontwikkeling van de schimmelziekte. Lucht beweging is gunstig voor verspreiding.