Puccinia recondita
Roest, bruine
Bij tarwe en rogge.
Ziektebeeld
Op de bovenzijde van de bladeren, soms ook op de bladscheden en halmen, vertonen zich hoopjes met zomersporen van de schimmel als roestbruine, ovale, in tegenstelling tot gele roest onregelmatig op het bladoppervlak gerangschikte puisten. Later vormen zich op de onderzijde van de bladeren, ook op de halmen en bladscheden de donkerbruin tot zwart gekleurde hoopjes met wintersporen. Zij blijven door de opperhuid van het blad bedekt. Aangetaste bladoppervlakken vergelen en verdorren.
Relevantie
Bruine roest is van grote betekenis door zijn regelmatige optreden en de daarmee gepaard gaande optelling van jaarlijkse opbrengstverliezen. Aantasting vermindert door een lager korrelaantal per aar en een lager DKG niet alleen de opbrengst, maar door een lager eiwitgehalte ook de kwaliteit. Infecties in de herfst verminderen de winterhardheid van het graan en verhogen de vatbaarheid voor secundaire infecties door bv. S. nodorum. De periode van infectie tot de vorming van de eerste voortplantingsorganen bedraagt bij 15-20°C 12 tot 14 dagen. De belangrijkste verspreiding vindt vanwege de hoge temperatuureisen van de ziekteverwekker pas vanaf juni/juli plaats. Bruine roest, de economisch gezien belangrijkste roestziekte, komt in alle gebieden met tarwe- en roggeteelt voor, maar komt het meest voor in warme teeltgebieden en teeltjaren op laat rijpende rassen.