Puccinia striiformis
Roest, gele
Voornamelijk bij tarwe en gerst, zelden bij rogge.
Ziektebeeld
Op de bladeren van de jonge planten verschijnen eerst enkele gele puisten, vooral in de buurt van de bladtoppen. Later breiden deze zich oranjegeel gekleurd uit over de hele bladschijf in een lang streepvormig patroon. De puisten (hoopjes met uredosporen) geven een poedervormige inhoud, de sporen, vrij. Beschadigde bladdelen vergelen en verdorren. Hoewel de bladschede en halm slechts zelden aangetast worden, infecteert de ziekteverwekker bij ernstige aantasting ook de aar. Later in de vegetatieperiode zijn vooral op de bladscheden en halmen hoopjes met wintersporen als bruinzwarte strepen te vinden. Zij vallen niet zo snel op, omdat zij door de opperhuid van het blad bedekt blijven.
Relevantie
In vroege ontwikkelingsstadia van de plant beïnvloedt de aantasting de ontwikkeling van de bovengrondse plantendelen en de wortels en daardoor de plantdichtheid en het korrelaantal per aar. Minder assimilatie en een verhoogde ademhaling om de ziekteverwekker af te weren veroorzaken veel lagere opbrengsten. Vooral wanneer het vlagblad en het kaf aangetast zijn, schaadt dat de opbrengsten (lager DKG, minder kiemkracht). De periode van infectie tot de vorming van de eerste voortplantingsorganen bedraagt bij 15-20°C 15 dagen. Gele roest is in de koele, vochtige klimaten van Noordwest-Europa en in vochtige, hooggelegen gebieden de meest voorkomende roestziekte bij tarwe. Na een aantal jaren van lichte aantasting kan een epidemie van gele roest ontstaan.