Blijven schaven aan virusstrategie

Blijven schaven aan virusstrategie

De afgelopen jaren is er veel nieuwe kennis vergaard rond de aanpak van Y-virus in aardappelen. Wat is de laatste stand van zaken? En hoe moeten we eigenlijk kijken naar de terugkeer van het bladrolvirus? We vroegen WUR-onderzoekers Martin Verbeek en Klaas van Rozen naar de jongste inzichten.


Martin Verbeek en Klaas van Rozen zijn de afgelopen jaren allebei betrokken geweest bij een omvangrijk vier jaar durend project op gebied van virus en bladluizen: de PPS Virus- & Vectorbeheersing. Verbeek aan de fundamentele kant, vanuit Wageningen, en Van Rozen als praktijkonderzoeker in Lelystad. Vier jaar lang leverde het project een stroom aan informatie op, aan de hand waarvan telers en adviseurs hun koers konden bijstellen. En omdat nog lang niet alle vragen beantwoord zijn, is er een vervolgproject in de maak.


De afgelopen jaren is veel aandacht uitgegaan naar het aardappel-Y-virus (PVY). Afgelopen seizoen stak plotseling het bladrolvirus massaal de kop op. Waren jullie verrast?

Verbeek: “Nee, dat zat er absoluut aan te komen. Na het verbod op neonics in 2019, zag je het jaar erna meteen het vergelingsvirus terugkeren in suikerbieten. Net als het aardappelbladrolvirus, is dat een persistent overgedragen virus. Dat betekent dat als een bladluis eenmaal besmet is, deze het virus blijft afgeven. Voor de goede orde: Y-virus is een non-persistent virus, dat tijdens proefboringen door de bladluis wordt opgepikt en direct weer kan worden afgegeven. Bij een persistent virus duurt het even voordat het virus door de bladluis is opgenomen en kan worden verspreid. Maar omdat ook pootaardappeltelers minder insecticiden tot hun beschikking hebben, kregen bladluizen vaker en langer de kans om het virus op te pikken. Dat het een aantal jaren duurde voordat het virus zich op grotere schaal liet zien, is ook goed te verklaren. Het bladrolvirus was écht goed weg. Telers hadden het jarenlang niet meer gezien. Toch was het een kwestie van tijd voordat het virus zich weer zou gaan opbouwen.”


WUR-onderzoekers Martin Verbeek (rechts) en Klaas van Rozen.


Wat zijn wat jullie betreft de belangrijkste lessen geweest uit de vele onderzoeken op gebied van Y-virus in de afgelopen jaren?

Van Rozen: “De take home message was toch wel: ‘het probleem zit in de aardappelen’. De aardappel zelf is de belangrijkste virusbron; we hebben tot augustus geen PVY in andere planten aangetroffen. Het virus verspreidt zich meestal binnen het perceel of vanuit andere aardappelpercelen en opslagplanten. Daarnaast is een belangrijk inzicht dat virusziek bij uitstek een probleem is wat je met geïntegreerd management moet aanpakken. Dit betekent dat het stapelen van preventieve maatregelen de belangrijkste strategie is. Dat zien en horen we gelukkig ook terug vanuit de sector. Meer telers zijn hun basismateriaal gaan afdekken met gaas, er wordt gebruik gemaakt van stro en ook het aanhouden van afstand tussen verschillende partijen zit weer beter tussen de oren.

Verbeek: “En vergeet niet het gebruik van resistente rassen. Dat is de meest zekere route. Daar heb je als individuele teler niet direct invloed op, maar je ziet wel dat veredelaars hier hard aan werken. Al moeten die ook met een hele reeks andere gewenste eigenschappen rekening houden.”


Het afdekken met stro, of het zaaien van graan op de ruggen, wordt best breed opgepakt. Ook het wit spuiten van ruggen wordt onderzocht. Is dat de aangewezen weg?

Verbeek: “Verwarring lijkt een goede aanpak; we hebben daar goede resultaten van gezien. Voor de duidelijkheid: het draait in de eerste plaats om contrast. Ik krijg ook wel eens vragen van tulpentelers, die zeggen: bij mij werkt het niet. Maar bij hen ligt het stro al de hele winter buiten en heeft het bijna dezelfde kleur gekregen als de grond. Het visuele effect telt. Hoe het allemaal precies werkt, weten we overigens niet. We hopen met aanvullend onderzoek beter grip te krijgen op de mechanismen.”


Welk onderzoek loopt er op dit moment nog op het gebied van de aanpak van Y-virus?

Verbeek: “We zijn onder meer verder gegaan met onderzoek rond het gebruik van silicium, in opdracht van de BO-Akkerbouw en de aardappelsector. Binnen de PPS Virus & Vector zagen we daar gunstige effecten van. Het gebruik van de meststof leidde tot kleinere aantallen bladluizen, maar dat vertaalde zich niet direct in opvallend minder virusaantasting. We weten dat silicium de celwanden van de plant sterker maakt, maar ook het precieze mechanisme hierachter is nog niet duidelijk. En we weten nog niet op welke manier silicium het beste opneembaar is voor de plant. Er leven dus nog best veel fundamentele vragen, die we verder willen onderzoeken.”

Van Rozen: “We doen dit jaar op praktijkschaal een veldproef, waarbij we silicium in de pootvoor toepassen. Ook gaan we een extra object aanleggen met het toedienen van silicium via fertigatie. We maken gebruik van twee rassen en we nemen behalve het effect op Y-virus ook het effect op bladrolvirus mee. Je merkt dat het een onderwerp is dat leeft. We krijgen er veel vragen over.”


Vroeg beginnen met selecteren is ook belangrijk voor de beheersing van Y-virus. De hoop is dat camera’s straks de eerste verschijnselen in het blad eerder kunnen zien dan het menselijk oog. Is die hoop terecht?

Verbeek: “Vroege detectie is zeker mogelijk, al is het nu nog bewerkelijk om dat in het veld te doen. Want daarvoor moet je een kap over het gewas kunnen laten zakken, zodat je onder gecontroleerde lichtomstandigheden kan meten. Met behulp van een lichtflits, kan je dan zien waar het chlorofyl is aangetast. Aantasting door virussen, maar ook bacterieziekten of phytophthora, geven een bepaalde stressreactie in de plant. Die kan je zichtbaar maken.”



Het aardappelbladrolvirus, dat afgelopen seizoen veelvuldig de kop op stak, is een persistent overgedragen virus. Dat betekent dat als een bladluis eenmaal besmet is, deze het virus blijft afgeven.



Jullie hebben ook gekeken naar modellen die de eerste bladluisvluchten beter kunnen voorspellen, aan de hand van een temperatuursom. Hoe staat het daarmee?

Verbeek: “We vonden inderdaad een relatie met het aantal koudedagen. Maar een echte tool is daar niet uitgekomen. Zelf maken we gebruik van fuiken, voor het nauwkeurig monitoren van insectenvluchten. Daarin zien we van verschillende insecten hoe de aantallen zich ontwikkelen. We starten daar half maart mee. De eerste piek van de bladluizen zien we altijd in mei; normaal gesproken half mei en na een zachte aanloop van het jaar enkele weken eerder.”


Er is een trend om groenbemesters en akkerranden de winter over te laten staan. Vormt dat een gevaar voor het overleven van bladluizen en wellicht ook bladrolvirus?

Van Rozen: “Ik denk dat dat meevalt. Naarmate de winter vordert, verdwijnen veel groenbemesters en worden ondergewerkt. Tere insecten als bladluizen overleven dit niet en zonder hergroei verwacht ik geen populatie in die percelen. In akkerranden hebben we geen PVY aangetroffen, maar hier kunnen wel kleine aantallen bladluizen zitten die wat vroeger gaan vliegen. Daarnaast kunnen kassen en schuren ook een belangrijkere bron van vroege bladluisvluchten zijn.”

Verbeek: “Een bladluis leeft hooguit enkele maanden. Dat het bladrolvirus in een bladluis de winter overleeft, is niet waarschijnlijk. Ik verwacht meer effect van een langer groeiseizoen, waardoor de vrouwtjes meer nakomelingen krijgen. Dat draagt bij aan een hogere vectordruk en, afhankelijk van het aantal virusbronnen, virusdruk.”


Het effect van minerale virusolie is in de praktijk heel wisselend. Ook is gebleken dat het schone planten nauwelijks beschermt. Hoe belangrijk is de rol van olie nog?

Verbeek: “Die rol blijft belangrijk. We begrijpen steeds beter hoe minerale virusolie werkt en wat de beperkingen zijn. We weten dat het vooral helpt voorkomen dat de bladluis het virus oppikt. Blijkbaar zorgt het olielaagje ervoor dat het virus zich minder snel hecht aan het stilet (de zuigsnuit van de bladluis, red.). En wat je niet oppikt, kan je ook niet overdragen. Maar het klopt ook dat een laagje olie schone planten onvoldoende beschermt. De stilet wordt niet ‘schoongewassen’. Als het virus eenmaal aan de binnenkant van het stilet zit, hecht het zich daar met hulp van een plakeiwit. Blijkbaar komt het daardoor toch probleemloos door de olielaag.”

Van Rozen: “Het gunstige effect van minerale olie staat buiten kijf, maar het is belangrijk om te beseffen op welke manier het werkt. Het kan verdere verspreiding binnen je eigen perceel alsnog flink afremmen. Maar de andere kant is: je houdt het virus er niet mee buiten de deur.”


Er zijn plannen voor een nieuwe PPS rond virus en aardappelen. Hoe staat dat ervoor en wat moet daar wat jullie betreft in?

Verbeek: “We zijn inderdaad bezig met het voeren van gesprekken. Het is de bedoeling dat er ook meer kennis wordt ontwikkeld rond het bladrolvirus en met name hoe we dat virus op een duurzame manier kunnen beheersen. Verder willen we graag meer weten over het gedrag van bladluizen; waar reageren ze op? Welke geuren en welke kleuren beïnvloeden het gedrag? Met behulp van nieuwe technieken, kunnen dat we dat nog nauwkeuriger in kaart brengen.” Van Rozen: “Over de precieze inhoud moeten we het nog hebben. Bemesting is ook een punt van aandacht. We willen bijvoorbeeld graag meten aan de kleur van het blad en de inhoudsstoffen. Die zijn namelijk van invloed het landingsgedrag van de bladluizen, terwijl de voedingsstoffen in de plant de ontwikkelingssnelheid van de bladluizen bepalen. Verder is bij overdracht van bladrolvirus de beheersing van bladluizen belangrijker dan bij PVY. Het benutten van natuurlijke vijanden en inzet van groene middelen staat daarom ook op de agenda. Daarnaast zal er opnieuw aandacht zijn voor technieken voor vroege detectie, zowel van Y-virus als bladrol; wanneer en hoe zie je de bladrolsymptomen? Dat geeft telers hopelijk handvatten om eerder in te grijpen.”