Hoe presteren driftarme technieken? Wat kan je doen met datagedreven gewasbescherming? WUR-onderzoeker Gerrit van Steenbergen en zijn collega’s houden zich dagelijks bezig met de technische kant van gewasbescherming. “De combinatie van middel en techniek wordt belangrijker, zowel in de toelating als voor een maximale werking. Ook data gaat een grotere rol spelen.”
Gerrit van Steenbergen: ,,Data wordt de komende jaren heel belangrijk. Er komen slimmere sensoren, we kunnen steeds meer meten. Al die informatie helpt bij het nog nauwkeuriger inzetten van gewasbeschermingsmiddelen.’’
Dop, rijsnelheid, boomhoogte, druk, de gebruikte techniek. Veel factoren hebben invloed op het spuitresultaat en de hoeveelheid drift die daarmee gepaard gaat. Aan onderzoeker Gerrit van Steenbergen de schone taak om hier het wetenschappelijke overzicht in te bewaren. Hij is nauw betrokken bij het testen van nieuwe doppen en technieken en is daarnaast actief in projecten rond datagedreven gewasbescherming. We zochten hem op bij Wageningen Plant Research.
Op welke manier werkt ‘Wageningen’ aan spuittechniek?
“Van oudsher houden we ons bezig met het vaststellen in welke driftreductieklasse nieuwe doppen en technieken vallen. Dat doen we via onderzoek in het lab en in het veld en daar werken verschillende collega’s aan mee. Verder doen we onderzoek naar de landbouwkundige werking van de verschillende technieken en onderhouden we de contacten met het praktijkonderzoek. Ook zijn we betrokken bij projecten rond precisielandbouw, waarbij we onder andere kijken hoe je data verzamelt, verwerkt en vervolgens weer kunt gebruiken om middelen gerichter in te zetten. Bijvoorbeeld via het gebruik van sensoren.”
Hoe houd je als teler zicht op de prestaties van alle verschillende doppen en technieken?
“Op de website van https://iplo.nl/thema/water vind je altijd de meest actuele lijst van driftreducerende maatregelen, zoals de TCT (de Technische Commissie Techniekbeoordeling, red.) die heeft vastgesteld. Daarin zitten telersvertegenwoordigers, vertegenwoordigers vanuit de fabrikanten, maar ook waterschappen. Die bespreken samen de meetresultaten of kunnen soms op basis van vergelijkbare technieken een bepaalde driftreductieklasse toewijzen.”
‘Spuitresultaat lijdt niet onder het gebruik van een grove druppel’
Om aan de drifteisen te voldoen, zijn telers met een steeds grovere druppel gaan spuiten. Gaat dat niet ten koste van een goede werking van middelen?
“Nee. Het is goed mogelijk om effectief te spuiten met driftreducerende technieken. Een fijne verneveling kan soms helpen bij een goede bedekking, maar dat hoeft niet voor een hogere effectiviteit te zorgen. Het spuitvolume speelt, zeker bij droog weer, ook een grote rol. Je vergroot daarmee de raakkans. Effectiviteitsproeven laten keer op keer zien dat het spuitresultaat niet lijdt onder het gebruik van een grove druppel. Er spelen dus meer factoren mee, zoals herverdeling op de plant. We hebben vorig jaar nog een uitgebreide vergelijkende proef gedaan in opdracht van BO Akkerbouw, met verschillende typen driftreducerende doppen en technieken, waarbij we aardappelplanten hebben bespoten met een preventief middel tegen phytophthora. Daarna hebben we de bladeren kunstmatig besmet. De uitkomsten van die proef lieten geen verschillen zien tussen de meeste spuittechnieken. We vergeleken twee spuitvolumes, 180 en 270 liter per hectare, en gebruikten drie doppen, in drie verschillende DRD-klassen: 50, 75 en 90 procent. Alleen de combinatie van een 90%-dop en 180 liter bleek minder bescherming te bieden dan bij een hoger spuitvolume. Dus bij zo’n hele grove druppel, kan voldoende water een aandachtspunt zijn. Waarbij ik moet aantekenen dat we met een flink lagere dosering hebben gespoten dan in de praktijk gangbaar is, juist om verschillen duidelijk te maken.”
In die zelfde proef constateerden jullie dat het sleepdoeksysteem de toppen van de planten minder goed beschermt dan andere technieken. Terwijl je met dat systeem juist een fijnere druppel kan gebruiken en dus in theorie een betere bedekking hebt.
“Dat klopt. We verklaren die geringere bedekking door het beurtelings opentrekken en weer terugveren van de toppen. Met behulp van speciale camera’s hebben we dat ook zichtbaar gemaakt. Er waren al wel vermoedens vanuit de praktijk, dat de bedekking minder zou zijn; adviseurs van Delphy lieten dat effect ook al eens zien tijdens velddemonstraties. Zij adviseren telers daar rekening mee te houden, door extra aandacht te besteden aan het afstellen van de spuitboom ten opzichte van het gewas. In onze proef hebben we de techniek volgens de beschrijving van 99% driftreductie op de DRT-lijst toegepast. Oftewel: het sleepdoek zo’n 5 centimeter door het gewas laten slepen. Dat lijkt bij deze bespuiting niet gunstig. Het is in ieder geval iets om alert op te zijn, want phytophthorasporen landen juist op de nieuwe, nog onbeschermde bladeren bovenin de plant.”
Veel telers kiezen voor een spuit met 25cm-dopafstand, in combinatie met een lagere boompositie, als manier om aan hogere drifteisen te voldoen. Hoe logisch is die keuze en zijn er ook valkuilen?
“Ik kan die keuze goed volgen. Je schuift daarmee twee driftreductieklassen op. In combinatie met een 50%-dop ga je naar 90 procent driftreductie en bij 75% wordt dat 95 procent. Je ziet ook dat doppenfabrikanten vrij snel op deze trend zijn gaan inspelen. Een paar jaar geleden waren er nog maar weinig doppen op de markt die geschikt zijn voor dit systeem. Inmiddels is er veel meer keuze gekomen, inclusief een 90%-dop. De techniek geeft wel minder marge; vanwege de kleinere tophoek steekt het allemaal wat nauwer. Een goede boomstabilisatie is daarom belangrijk. Verder is het natuurlijk een groot voordeel dat je de spuit ook als rijenspuit kan gebruiken aan de start van de teelt. Dat levert grote besparingen op. Voor een optimale verdeling, op bijvoorbeeld een aardappelrug, heb je eigenlijk doppen nodig met een kleinere tophoek en een ander verdelingspatroon. Die staan nog niet op de DRD-lijst. Fabrikanten zouden hier wel meer op in mogen spelen, en deze doppen laten certificeren.”
Welke nieuwe technieken vallen nog meer op?
“De opmars van het PWM-systeem, de pulserende doppen, gaat ook hard. Dat werkt twee kanten op: het geeft meer rust in het veld, want het systeem regelt automatisch per dop de juiste afgifte. En het is voor het toepassen van sensoren en taakkaarten ook nodig. Die techniek zet door. Wat me ook verrast heeft, is dat de spotsprayer zo snel is opgekomen. Dat levert een grote besparing aan middelen op.”
Er was aanvankelijk onduidelijkheid over de driftstatus van de spotsprayer. Wat weten jullie inmiddels meer over de machine?
“Om de machine te kunnen toelaten als driftarme techniek, hebben we de spotsprayer van Ecorobotix vergeleken met de overkapte beddenspuit; een prototype uit de jaren ’90. Die techniek is destijds goedgekeurd door de TCT, op basis van veldmetingen in een gewas. We hebben de technische eigenschappen van de Ecorobotix hier langs gelegd, en geconstateerd dat de verschillen tussen de machines een gelijke of positieve impact hadden op driftreductie. Op basis van deze vergelijking heeft de TCT nu ook de Ecorobotix ingedeeld in dezelfde DRT-klasse als de overkapte beddenspuit, ofwel 95% driftreductie. Inmiddels valt ook de Rumex-spotsprayer onder dezelfde driftreductieklasse.”
Op het etiket van middelen staan steeds vaker beperkingen in de manier waarop je ze mag toepassen. Welke trends zie je daar?
“De verbinding tussen techniek en middel wordt steeds belangrijker. Voor sommige middelen gelden hoge driftreductie-eisen. In de fruitteelt is bij Captan, een belangrijk middel in de bestrijding van schurft, de maximale dosering per hectare met 60 procent teruggebracht. Dat zijn bijzondere restricties, die telers en machinebouwers min of meer dwingen om zoveel mogelijk middel op de juiste plek te krijgen.”
‘Techniekmensen en teeltmensen moeten elkaar nog meer opzoeken’
Dat dwingt ook tot grote investeringen…
“Ja, al denk ik dat telers daar wel toe bereid zijn, als die technieken duidelijk voordelen opleveren, zoals besparing op middelengebruik of minder gewasschade. Dat zie je aan de spotsprayer. Nu die techniek marktrijp is, en het een kwestie van ‘plug and play’ is, zie je dat het hard gaat. Er is behoefte aan zulke technieken. Ik denk dat techniekmensen en teeltmensen elkaar nog meer moeten opzoeken, om ervoor te zorgen dat er sneller praktijkrijpe oplossingen komen.”
Welke rol gaat data spelen?
“Data wordt de komende jaren heel belangrijk. Er komen slimmere sensoren, we kunnen steeds meer meten. Al die informatie helpt bij het nog nauwkeuriger inzetten van gewasbeschermingsmiddelen. Bovendien zal er om die data gevraagd worden door afnemers en overheid. Bijvoorbeeld in de vorm van een ‘as-applied-kaart’. Telers kunnen bijvoorbeeld binnen het GLB-systeem beloond worden voor de inzet van een spotsprayer. Dan moet je ook kunnen laten zien, hoe en waar je de machine hebt ingezet.”
Wat verandert er in het onderzoek?
“We blijven ons breed bezig houden met spuittechniek, of het nou drift, de juiste afstelling of precisietoepassingen betreft. Eerst moet je je focussen op het verbeteren van de individuele onderdelen. Maar tegelijkertijd zullen we ook steeds meer samen met andere onderzoekers en praktijkmensen gaan kijken, hoe je al die onderdelen zo goed mogelijk bij elkaar brengt. Op die manier kom je steeds een stap verder.”