'Tulpengalmijt is een heel listig en lastig beestje’
Om te beginnen: wat is de tulpengalmijt voor een plaag?
,,Tulpengalmijt is een zeer taaie, hardnekkige en sluipende plaag die de bollenteelt al decennialang dwarszit. Het beestje is microscopisch klein, verschuilt zich vaak diep in de bollen en de schade die het veroorzaakt is vaak pas laat in de bewaring te zien. Allemaal factoren waar je als teler – en ook als onderzoeker - maar moeilijk vat op kunt krijgen.
De laatste jaren hebben we de plaag gelukkig redelijk goed onder controle kunnen houden met het systemische middel Movento. Maar als per oktober 2025 het gebruik van dat middel wegvalt, dan breken er opnieuw moeilijke tijden aan, vrees ik. We hebben in het verleden heel veel middelen en methoden onderzocht, vaak met wisselend succes – of helemaal geen succes. Ik verwacht daarom dat de tulpengalmijt wel eens massaal terug kan komen - en dat is bepaald geen goed nieuws voor de sector.’’
Herkennen bollentelers de tulpengalmijt?
,,Sinds de introductie van Movento is de tulpengalmijt veel minder prominent aanwezig als in de periode daarvoor. Dat is natuurlijk een goede ontwikkeling, maar het betekent ook dat vooral de jongere bollentelers het beestje amper gezien hebben en dus ook minder goed herkennen. Extra lastig is dat de tulpengalmijt maar een fractie van een millimeter groot is en dus met het blote oog niet te zien is. Je hebt minimaal een vergrootglas – en eigenlijk een microscoop - nodig om het beestje te kunnen waarnemen. En dan nog is het lastig: de tulpengalmijt zit immers op de rokken onder de huid of nog dieper in de bol.
In de praktijk is er soms ook verwarring met de bollenmijt, zo heb ik gemerkt. Maar dat is echt een heel ander beestje. Bollenmijten lijken op kleine druppeltjes en zijn met een vergrootglas prima te herkennen. Bovendien leven ze bijna altijd op verzwakte bollen – bijvoorbeeld bollen die door Fusarium of aaltjes zijn aangetast. Tulpengalmijt is langwerpig en slank en zit op gezonde bollen.’’
En het schadebeeld; in hoeverre is dat bekend bij telers?
,,Daarvoor geldt min of meer hetzelfde: als je het nooit gezien hebt, weet je ook niet precies hoe het eruit ziet en waar je het kunt vinden. Aantasting door tulpengalmijt begint meestal op plaatsen waar de huid niet goed aansluit op de buitenste bolrok. Scheurtjes en kiertjes dus. Typerend zijn de crêmegele of dofrode verkleuring op de witte bolrokken. De eerste vlekjes zitten onder de bruine huid bij de neus of bij de basis van de bol.
Meestal openbaart de schade zich pas na enkele maanden in de bewaring. Door krimp ontstaat er meer ruimte tussen de rokken, waardoor de galmijt steeds dieper in de bol gaat zitten. In algemene zin geldt: hoe verder de bewaartemperatuur boven 20 graden komt, hoe sneller de plaag zich kan ontwikkelen. Zwaar aangetaste bollen verliezen gewicht, krimpen vaak sterk en worden slap. Tijdens het planten vormen ze vaak geen wortels en komen ze niet op. Bij een minder zware aantasting is de opkomst vaak traag en ontwikkelt het gewas zich vaak onvoldoende.’’
Schadebeeld tijdens de bloei: gele of geelwitte ovale vlekjes, vaak in combinatie met bloemmisvorming. Foto’s: Cor Conijn, Roodbont
Dan naar het onderzoek dat u in de jaren ’70, ’80 en ‘90 heeft uitgevoerd. Welke kennis en inzichten zijn daar opgedaan over de bestrijding van tulpengalmijt?
,,Toen ik begin jaren ’70 begon bij het toenmalige Laboratorium voor Bloembollen Onderzoek (LBO) werd er nog met blauwzuurgas gewerkt. Een zeer giftige stof die toen vrij massaal werd toegepast. Omdat de meeste cellen destijds nog niet zo dicht waren als nu, lekte er veel gas weg en waren de resultaten lang niet altijd goed. Bovendien werden met blauwzuurgas de eieren van de tulpengalmijt niet gedood. Het was, kortom, een methoden met nogal wat minpunten. Met de komst van de werkzame stof pirimifos methyl – beter bekend onder de merknaam Actellic® - trad er een enorme verbetering op. Actellic was niet alleen veel minder giftig, maar had ook een veel betere lengtewerking waardoor de hele cyclus van de tulpengalmijt werd meegepakt. Vooral in die overgangsfase van blauwzuurgas naar Actellic hebben we heel veel onderzoek gedaan naar behandelmethoden. Van dompelen, douchen en spuiten naar verschillende verdampings-, rook- en vernevelingsbehandelingen. Daar hebben we toen ontzettend veel van geleerd, net als over de plaag zelf.
Omdat de Actellic fog-behandeling al vrij snel massaal werd opgepakt door de praktijk, ontstond er na verloop van tijd wat zorg over mogelijke resistentievorming – die trouwens nooit is vastgesteld. Mede om die reden hebben we behoorlijk wat vervolgonderzoek gedaan naar alternatieve bestrijdingsmethoden en -middelen. Omdat insecticiden en acariciden destijds niet als dompelbehandeling werden toegelaten, richtte dit onderzoek zich vooral op biologische en fysische bestrijdingsmethoden. Daar weten we dus best veel vanaf. Zo hebben we samen met de Universiteit van Amsterdam een inventarisatie gemaakt van de natuurlijke vijanden van de tulpengalmijt. Eén ervan is de roofmijt Amblyseius cucumeris, een soort die toen al veel in de glastuinbouw werd gebruikt. In onze proefopstellingen leidde dat tot hele goede resultaten, maar in de praktijk konden de roofmijten niet goed tegen de bewaaromstandigheden en stierven daardoor te snel. Ook waren er teveel galmijten die tussen de bolrokken kropen waar de roofmijten niet bij konden. Wat we ook geprobeerd hebben is een schimmel die de galmijt kan doden. Hoewel de resultaten daarvan best goed waren, zagen we dat het ideale klimaat voor deze schimmel – vochtig en warm – ook zeer gunstig is voor Fusarium. Om die reden zijn we daar ook mee gestopt.’’
Cor Conijn is 35 jaar werkzaam geweest als onderzoeker bloembollen bij PPO in Lisse. De afgelopen tien jaar werkte hij als zelfstandig adviseur voor de bloembollenteelt.
En fysiologische bestrijding; zaten daar perspectiefvolle methoden bij?
,,We hebben heel veel uitgeprobeerd, zoals lage en hoge temperaturen, warm water, gammastralen, elektrisch water, ozon en nog wel wat meer. Uiteindelijk bleven alleen ULO (Ultra Low Oxygen) en etherische oliën over. ULO gaf bij 25 graden een goede bestrijding en is vervolgens doorontwikkeld naar de bekende CATT- behandeling (Controled Atmosphere Temperature Treatment). Hoewel deze methode prima werkt, is deze voor de meeste bollentelers praktisch niet bruikbaar omdat de bewaarplaats daarvoor volledig luchtdicht afgesloten moet zijn. In de praktijk beschikken slechts enkele bedrijven over zo’n volledig luchtdichte bewaarplaats; dat maakt algemene toepassing moeilijk.
Met etherische olie verdampen hebben we ook goede resultaten behaald, maar omdat de toelating hiervan veel tijd en geld kost, is dit niet verder doorontwikkeld.
Al met al is er dus heel veel onderzoek gedaan naar alternatieve bestrijdingsmethoden en is er gaandeweg ook veel kennis opgedaan over tulpengalmijt zelf. Met de komst van Movento was dit beestje plotseling geen probleem meer en is het onderzoek min of meer stil komen te liggen.’’
Na seizoen 2025 is Movento niet meer beschikbaar voor de praktijk. Hoe moeten telers de tulpengalmijt dan aanpakken?
,,Een pasklaar antwoord daarop heb ik niet – en die is er volgens mij ook niet. Wél heb ik een paar ideeën in welke richtingen we het misschien moeten gaan zoeken. Ten eerste is het goed om het droog- en bewaarregime nog eens goed tegen het licht te houden. Vroeger werden de bollen gemiddeld genomen minder warm bewaard dan nu, waardoor tulpengalmijt minder kans krijgt zich te ontwikkelen. Probeer daarom na het drogen de temperatuur weer vlot op de 20 graden te houden en ga daarna zo snel mogelijk naar de 17 graden en lager.
Daarnaast zou ik meer inzetten op het bevorderen van natuurlijke sterfte door het stimuleren van natuurlijke vijanden. Inmiddels zijn er goede resultaten geboekt met nieuwe roofmijtsoorten, zoals bijvoorbeeld de Neoseiulus Paspalivorus. Deze kleine roofmijt kan veel makkelijker onder de rokken komen dan de eerder genoemde Amblyseius cucumeris en ruimt de tulpengalmijt daardoor veel beter op. Verder is het in algemene zin goed om het bodemleven te bevorderen; dit vergroot de aantallen roofmijten en schimmels in de bodem die de galmijten op kunnen ruimen voordat de bollen in de schuur komen.
Een andere denkrichting is om intensiever in te zetten op vroegtijdige detectie in combinatie met een ULO of CATT-behandeling op locatie. Op die manier is veel eerder duidelijk wat de besmettingsgraad van de partij is en kan er vervolgens effectiever tegen worden opgetreden. Dit kan bijvoorbeeld in combinatie met de al eerder genoemde etherische olie voor, tijdens of na de ULO-behandeling.
Tenslotte lijkt het me zinvol om nog eens goed te kijken naar verschillen in cultivar-gevoeligheid. Na de komst van Movento heeft dit aspect van galmijtbeheersing maar weinig aandacht meer gekregen bij veredelaars. Misschien is het goed om dat weer wat nieuw leven in te blazen.’’