Hoe gedragen luizen zich in een veranderend klimaat en wat betekent dit voor de verspreiding van virussen? In een groot project werken veertien partijen uit de agrarische sector samen met Wageningen UR aan het beantwoorden van dit soort basale vragen. Martin Verbeek, onderzoeker Plantenvirologie en trekker van het project: “Nieuwe kennis en tools gaan telers helpen bij een gerichtere aanpak.”
Martin Verbeek, projectleider PPS Virus & Vectorbeheersing
Alsof Corona nog niet genoeg is, zorgden plantenvirussen de afgelopen jaren voor de nodige hoofdbrekens in de akkerbouwsector. Vooral de vele afkeuringen van pootaardappelen op Y-virus en de snelle uitbreiding van vergelingsvirus in suikerbieten hebben geleid tot flinke schade bij telers. De oorzaak daarvan lijkt een combinatie van factoren, zoals het wegvallen van insecticiden, klimaatverandering en veranderingen in het virus zelf. Daar werd al een tijdje voor gevreesd. Het was de reden voor een groot aantal partijen in de agrarische sector om de handen ineen te slaan en in 2019 te starten met een omvangrijk vierjarig project, de Publiek-private Samenwerking (PPS).
Halverwege de looptijd vragen we Martin Verbeek, onderzoeker Plantenvirologie bij Wageningen UR, en trekker van het project, naar de vorderingen: “De eerste twee jaren hebben we ons vooral gericht op het actualiseren van de kennis over luizen; welke virusoverdragende soorten vinden we nou meer of minder en hoe gedragen ze zich in warme winters? En waar kan het virus overleven? De komende jaren ligt de focus vooral op betere beheersmaatregelen.”
Hoewel twee totaal verschillende virussen, richt het project zich zowel op aardappel Y-virus als vergelingsziekte in bieten. “De overdracht van die ziekten verloopt weliswaar op een andere manier, maar algemene kennis over luizen komt in beide gewassen van pas.”
Om een goed beeld te krijgen van het veranderende gedrag van luizen, hebben onderzoekers verschillende historische datareeksen geanalyseerd. Deze cijfers komen onder meer van de NAK, het IRS en de Groene Vlieg, die jaar op jaar waarnemingen doen in het veld. Verbeek: “Die vangstcijfers relateren we aan veranderende weerpatronen en dan zie je heel mooi dat luizenvluchten in de loop der tijd steeds vroeger beginnen. Warmere jaren zorgen verder voor meer generaties en hebben ook invloed op de ontwikkelingscyclus van luizen. Gedurende het groeiseizoen zijn er alleen vrouwtjes actief. Die klonen zichzelf: perzikbladluizen vormen tot wel zes levende jongen per dag. Dat zijn ook weer vrouwtjes. Pas in de herfst worden er mannetjes gevormd en start de sexuele cyclus, waarbij eieren in houtige winterwaarden worden afgezet, waar ze overleven tot in het nieuwe jaar. Dat was vroeger tenminste zo. Omdat de winters zo zacht verlopen, slaan sommige luizensoorten deze stappen nu over. Ze houden zich dan schuil als vrouwtje in kruidachtige planten en gaan dan in het voorjaar, zodra de temperatuur stijgt, meteen weer vliegen. Zeker bij een persistent virus, zoals het bietenvergelingsvirus, is dat een extra groot risico. Het virus overleeft in de luis. Die kan meteen een nieuwe plant besmetten.”
Een ander punt van onderzoek is een methode die de determinatie van luizen vergemakkelijkt. Nu doen specialisten van de NAK dat nog handmatig, maar met moleculaire technieken kun je dat automatiseren en kun je bovendien vaststellen of luizen het virus bij zich dragen. “Het gaat om dezelfde soort informatie als waarop vroeger de loofdooddata werden gebaseerd. Alleen kun je dat met deze technieken sneller doen. Je gooit je vangst als het ware in de blender en op basis van genetische vingerafdrukken bepaal je vervolgens welke luizensoorten er in het monster zitten en ook of het virus aanwezig is.”
De DNA-test biedt bovendien nog meer mogelijkheden. Zo kijkt WUR bijvoorbeeld in samenwerking met Bayer naar de mogelijkheid om genen te detecteren die wijzen op insecticidenresistentie. “In theorie zou je dus kunnen zien of het überhaupt wel zin heeft om met bepaalde insecticiden te spuiten. Je kunt gerichter ingrijpen.”Een andere nieuwe tool die ontwikkeld wordt, is een sneltest die de aanwezigheid van virus in plantmateriaal kan aantonen. De methode is vergelijkbaar met een zwangerschapstest. Verbeek: “Aardappel-Y-virus komt in verschillende gedaantes voor, van isolaten die heel duidelijke symptomen geven tot varianten die heel weinig symptomen laten zien. Met deze test kun je bij twijfel, in het veld, heel snel zien of er virusmateriaal aanwezig is.”
In het project wordt ook gekeken naar de verspreiding van het virus. Komend seizoen start er een inventarisatie van de aanwezigheid van virusmateriaal in mogelijke waardplanten, zoals onkruiden. “Dat doen we zowel voor het aardappel- als het bietenvirus. In het geval van Y-virus nemen we over het algemeen aan dat het virus vanuit de uitgepote partij zelf komt. En ik verwacht dat dat in de meeste gevallen klopt. Maar uit literatuur is bekend dat het virus bijvoorbeeld ook in paardenbloemen kan overleven en waarschijnlijk in meer planten. We gaan uitzoeken of dat zo is, en of het vanuit die planten weer een besmettingsbron kan vormen. Wat we in ieder geval weten is dat luizen grote afstanden kunnen overbruggen in hogere luchtlagen en dat ook een non-persistent virus als PVY langer in leven kan blijven dan men vroeger dacht. Je zult dus al die routes moeten onderzoeken.”
De laatste en belangrijkste stap is om alle kennis samen te voegen tot een geïntegreerde aanpak. Daarvoor is ook kennis en ervaring van telers en adviseurs heel belangrijk, geeft Verbeek aan. “Afgelopen seizoen zijn er uitgebreide enquêtes afgenomen bij telers, waarin er gevraagd is naar hun aanpak van virusziekten, en hoe ze bijvoorbeeld omgaan met gewasbescherming, selectie en het moment van loofdoden. Die uitkomsten worden geanalyseerd en moeten meer inzicht opleveren in mogelijke strategieën.”
In veldproeven kijken de onderzoekers bovendien naar mogelijkheden voor alternatieve beheersingsmaatregelen, zoals strokenteelt, het toepassen van silicium voor sterkere celwanden en mulchen met stro om luizen om in verwarring te brengen. Uiteindelijk moet alles dan bij elkaar komen in nieuwe strategieën. “Waar we naar toe werken is dat je straks kunt monitoren, vroeg kunt waarschuwen en vervolgens gericht kunt ingrijpen.”
Bij de verspreiding van het aardappel Y-virus, gaat de aandacht vaak uit naar perzikbladluizen, maar er zijn veel meer luizen die het virus kunnen overdragen.