Wereldwaterdag: nog een stap in de goede richting!
Laatst was ik bij een workshop over ‘gedragsaanpak gewasbeschermingsmiddelen’ georganiseerd door het ministerie van Infrastructuur & Waterstaat. Dit ministerie is verantwoordelijk voor onze waterkwaliteit en ziet met lede ogen dat het zeer moeilijk gaat worden om de afgesproken normen zoals gesteld in de KaderRichtlijn Water (KRW) in 2027 te halen. Er worden wel stappen gezet en ook in de goede richting, maar er speelt meer.
Er worden allerlei stoffen gevonden in het oppervlaktewater, maar ook en soms teveel gewasbeschermingsmiddelen. Dit heeft 4 redenen:
1. Alle actieve stoffen uit gewasbeschermingsmiddelen worden gemeten;
2. De normen zijn ontzettend laag;
3. Er kan historische nalevering plaatsvinden uit bodem en sediment;
4. Er komen teveel restanten van gewasbeschermingsmiddelen in het oppervlaktewater terecht.
Wat je niet meet, geeft ook geen overschrijding
Voor alle stoffen, behalve voor gewasbeschermingsmiddelen, geldt het legaliteitsbeginsel. Dit betekent dat chemische stoffen zijn toegestaan, tenzij ze zijn verboden. Voor gewasbeschermingsmiddelen is het precies andersom; deze zijn verboden tenzij ze zijn toegestaan. Dit heeft tot gevolg dat er heel veel kennis is over actieve stoffen in gewasbeschermingsmiddelen en dat er normen zijn afgeleid voor o.a. waterkwaliteit.
Voor alle andere chemische stoffen zijn geen normen voor waterkwaliteit beschikbaar en soms ook geen analysemethoden. Wat je niet meet of wat geen norm heeft, geeft ook geen overschrijding. Van alle 42 actieve stoffen die worden gemeten in het kader van de KRW zijn er 17 gewasbeschermingsmiddelen en geen enkel medicijn. Dat is niet omdat medicijnresten geen impact hebben op waterkwaliteit, maar omdat waterkwaliteit geen onderdeel is van de toelating van medicijnen tot de Nederlandse markt.
Ontzettend lage normen
Gewasbeschermingsmiddelen moeten voordat ze worden toegelaten op de markt voldoen aan diverse criteria. Eén daarvan is de toelatingsnorm. Dit is de norm die de toelatingsautoriteit (voor Nederland is dit het Ctgb) hanteert om te bepalen of het risico van de desbetreffende stof op mogelijke schade aan diverse vormen van waterleven acceptabel is.
Daarnaast zijn er de watertypespecifieke KRW-normen. Deze normen zijn opgesteld om een goede ecologische toestand per watertype te realiseren. De KRW kent twee normen: een norm voor chronische blootstelling van waterorganismen waarbij wordt getoetst aan de jaargemiddelde concentratie van een actieve stof van een gewasbeschermingsmiddel in het oppervlaktewater (de zogeheten JG-MKN) en een norm voor acute blootstelling waarbij wordt getoetst aan de maximum gemeten concentratie in een jaar (de MAC-MKN).
De KRW schrijft voor dat aan beide normen moet worden voldaan. Meer dan herstelvermogen van een populatie, gaat het hierbij om verbetering van de ecologische kwaliteit per watertype. Door deze verschillende normen ontstaat de vreemde situatie dat er 3 normen bestaan voor dezelfde stoffen in hetzelfde water. De verschillen tussen de normen kunnen enorm oplopen, tot meer dan een factor 1000.
Deze mismatch is een fraai staaltje departementaire compartimentatie: de toelatingsnormen zijn opgesteld in Europees verband volgens een vast protocol, de KRW normen zijn nationaal opgesteld op basis van watertypespecifieke ecologische profielen. Een boer die een legaal product op een legale wijze gebruikt, zal dus binnen de toelatingsnormen blijven, maar kan wel de KRW-normen overschrijden.
Historische nalevering uit bodem en sediment
Op sommige locaties vinden overschrijdingen plaats van wel 10 of meer verschillende stoffen. Deze locaties liggen soms in gebieden met klei- of veenbodems. Dit zijn bodems die stoffen relatief lang kunnen vasthouden en vervolgens kunnen naleveren aan het water. En inderdaad worden er stoffen gevonden die inmiddels niet meer verkrijgbaar zijn. Het bekendste voorbeeld hiervan is DDT. Dit insecticide is sinds 1973 niet meer toegelaten, maar wordt nog steeds algemeen aangetroffen in het milieu. Het kan ook voorkomen dat stoffen via grote waterlichamen een gebied instromen. Ze zijn daar niet gebruikt maar komen van elders.
Teveel uitspoeling
Bovenstaande argumenten klinken misschien als excuus van de sector, maar laten we wel wezen, er komen ook nog teveel gewasbeschermingsmiddelen in het oppervlaktewater via uit- en afspoeling van perceel en wasplaats en via drift. De laatste 10 jaar is het aantal overschrijdingen van de KRW normen gehalveerd, doordat i) het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is afgenomen en ii) emissies zijn gereduceerd door de aanleg van gesloten en/of overdekte wasplaatsen, bufferstroken, spuitvrije zones, het gebruik van driftreducerende doppen e.d..
Deze trends zullen doorzetten, maar daarbovenop is een versnelling nodig. En hoe mooi zou het zijn als boeren zelf (nog meer) gemotiveerd zouden worden om hun emissies omlaag te brengen?
Ik ben een groot voorstander van intrinsieke motivatie, want alleen dan krijg je echte verandering. Het probleem is alleen dat je het als boer vaak écht niet ziet of merkt en dan heeft extra motivatie niet zoveel zin. Verreweg de meeste boeren die ik spreek willen heus hun best doen en bij hen werkt positieve motivatie veel beter dan de vermanende vinger. Dus laten we ook aandacht hebben voor de goede voorbeelden, én er nog een stap bovenop zetten.
Die stap er bovenop zetten doen we ook op de ForwardFarm in Abbenes; we laten zien welke maatregelen genomen kunnen en hoe deze in te passen op een (echt) bedrijf. Dit jaar besteden we extra veel aandacht aan waterkwaliteit. Als bedrijf voelen we de maatschappelijke verantwoordelijkheid boeren te helpen emissies te verminderen. Het is natuurlijk ook welbegrepen eigenbelang: als industrie begrijpen we heel goed dat het belangrijke gereedschap waarmee boeren hun oogsten veilig stellen alleen op de markt kan blijven als we stappen zetten.